Het is een vreemde paradox. Terwijl de gevolgen van klimaatverandering steeds zichtbaarder worden, schroeven bedrijven de duurzame ambities juist terug. Het meest in het oog springende voorbeeld? Groene koploper Unilever.
Topman Hein Schumacher kondigde afgelopen april aan het tempo van verduurzamen af te zwakken. Zo wordt het doel om het gebruik van nieuw (virgin) plastic in 2025 te halveren, afgezwakt naar een vermindering van 30 procent, ook nog eens een jaar later.
Henk Volberda, hoogleraar Strategisch Management & Innovatie aan de Amsterdam Business School (Universiteit van Amsterdam), ziet dit soort uitstelgedrag steeds vaker in het bedrijfsleven. ‘Veel organisaties hebben ambitieuze targets geformuleerd voor 2025 en 2030’, zegt hij. ‘Nu die stippen op de horizon dichterbij komen, blijkt daar meer bij te komen kijken dan gedacht.’
Bedrijven worden pragmatischer, of in de woorden van Unilever-ceo Schumacher, realistischer.
Lees ook: Unilever-baas Hein Schumacher neemt definitief afscheid van gedachtegoed Paul Polman
Volberda ziet hetzelfde in de politiek gebeuren. ‘Het kabinet-Schoof committeert zich aan de bestaande klimaatdoelen, maar doet niets extra’s. Geen nationale koppen meer op beleid, vooroplopen is er niet meer bij. Aan de andere kant van de oceaan is zelfs een forse anti-ESG-beweging ontstaan (environmental, social and governance, red.).’
Sneller, niet langzamer
Dat is natuurlijk niet de boodschap waarmee je een onderzoek naar de koplopers op het gebied van duurzaam ondernemen in het Nederlandse bedrijfsleven wilt inleiden. Maar ook Volberda wil realistisch zijn. Al baart de ontwikkeling hem zorgen. ‘Willen we onder de 1,5 graden opwarming blijven, zoals vastgelegd in het Parijs-akkoord, dan moeten we sneller verduurzamen. Niet langzamer.’
Het is de tweede keer dat de UvA voor MT/Sprout in kaart brengt hoe zakelijke beslissers hun peers beoordelen op hun inspanningen op ESG-gebied. Ruim 1.700 bedrijven en instellingen werden getoetst op ecologische duurzaamheid, sociale duurzaamheid, goed ondernemingsbestuur en een duidelijke ‘purpose’ (zie ook de onderzoeksverantwoording).
Daarvan konden 677 organisaties, bijna 40 procent, langs de ESG-meetlat worden gelegd. De vierhonderd bedrijven en instellingen, verspreid over 44 sectoren, met de hoogste score vormen de Sustainable Development 400 (SD400) van 2024.
Die lijst stemt Volberda wél vrolijk. ‘Omdat deze organisaties snappen dat ze niet alleen op aarde zijn voor winstmaximalisatie.’
Lees ook: Dit zijn de voorlopers in duurzaam ondernemen van 2024
Organisaties kunnen per onderdeel tot 5 sterren ontvangen. Het totale gemiddelde is min of meer hetzelfde als een jaar eerder: over het geheel genomen scoren de in de lijst opgenomen spelers 3,15 sterren van de 5 voor ecologische duurzaamheid (was 3,21), 3,17 sterren voor sociale duurzaamheid (was 3,25) en 3,16 sterren voor governance (was 3,24).
Gestandaardiseerde ESG-data
Voor de goede orde: het betreft dus geen ranking op basis van keiharde data, maar een reputatieonderzoek. Daarbij speelt mee dat ESG-data op dit moment lastig op te vragen en te vergelijken is, omdat het gestandaardiseerd vastleggen van dergelijke gegevens nog in de kinderschoenen staat.
Sinds dit jaar moet een groeiend aantal bedrijven volgens de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) rapporteren over zaken als de CO2-uitstoot, de schade die ze aan de natuur veroorzaken en mogelijke mensenrechtenschendingen in de keten.
‘Op basis van die rapportages zouden we informatie in de toekomst makkelijker kunnen ontsluiten’, meent Volberda. ‘Nu meten we op basis van intersubjectiviteit, in plaats van feitelijke indicatoren.’
‘Zonde-industrieën’
De keuze voor deze meetmethode heeft nog een andere reden: de grote verschillen tussen sectoren. De voetafdruk van een in duurzaamheid gespecialiseerd adviesbureau is niet te vergelijken met die van een oliegigant als Shell of een luchtvaartmaatschappij als KLM.
Het feit dat zakelijke beslissers hun peers in dezelfde sector beoordelen, verklaart ook dat organisaties in deze zogenoemde ‘zonde-industrieën’ volgens Volberda minder slecht scoren dan verwacht.
‘Sectorgenoten zijn milder over een bedrijf als Shell dan de publieke opinie is’, zegt hij. ‘Ze redeneren vanuit de transitie die zulke organisaties moeten doormaken en begrijpen hoe groot die opgave is. Vergeleken met een partij als ExxonMobil doet Shell het in Nederland bovendien best goed. Het bedrijf installeert snellaadstations bij benzinepompen, bouwt windparken en is als een van de weinige partijen in ons land bezig met de bouw van een waterstoffabriek.’
Lees ook: Shell wint tijd met zege op Milieudefensie, maar zal hoe dan ook moeten vergroenen
Brandstoffenleverancier Enviem, bekend van de tankpunten van BP en Gulf, scoort binnen de olie- en gasindustrie het best en heeft ook op de totaallijst een opvallend hoge notering veroverd. Daar staat het bedrijf tussen bekende groene spelers als Triodos, Greenpeace, Dopper en Fairphone.
‘Net als Shell is ook Enviem bezig met oplossingen om de energietransitie verder te brengen’, licht Volberda toe. ‘En met duurzaamheid: onderdeel van dit familiebedrijf is dochter Main BV, dat zich bezighoudt met de inzameling en opslag van afgewerkte olie.’
Planet & people
Een andere verrassing: cosmetica- en verzorgingsconcern L’Oréal Nederland, dat binnen de fast-moving consumer goods het hoogst gewaardeerd wordt. ‘Een mooi voorbeeld van een bedrijf dat echt bezig is met planet and people’, stelt de hoogleraar.
Hij somt op: tegen 2025 moet 100 procent van de gebruikte plastic verpakkingen van het bedrijf recyclebaar, herbruikbaar en natuurlijk afbreekbaar zijn, in 2030 is 100 procent van de hernieuwbare en minerale grondstoffen afkomstig uit duurzame bronnen en tegen 2050 is de CO2-uitstoot per product met de helft verminderd. ‘Kenners weten dit, het grote publiek vaak nog niet.’
Adviesbureaus in sustainability, producenten in duurzame consumentengoederen (denk aan meubilair of huishoudelijke apparaten) en softwarebedrijven leveren de meeste koplopers. De hoge waardering voor de eerste en laatste groep heeft volgens Volberda alles te maken met de inwerkingtreding van de CSRD begin 2024. Dat gaat stapsgewijs. De wet is al van kracht voor bedrijven die onder de vorige Europese richtlijn rondom duurzaamheidsverslaglegging vielen, de Non-Financial Reporting Directive (NFRD).
Lees ook: Nationale CSRD-enquête: 70 procent van bedrijven goed voorbereid op de CSRD
Vanaf 2025 zijn ook grote bedrijven aan de beurt. Dat wil zeggen, organisaties die voldoen aan minimaal twee van deze drie voorwaarden: 250+ medewerkers, minimaal 20 miljoen euro op de balans en minimaal 40 miljoen euro omzet. Vanaf 2026 volgen beursgenoteerde mkb-bedrijven.
Mkb’ers zonder beursnotering vallen officieel buiten de wet, maar krijgen er alsnog mee te maken wanneer klanten gegevens bij ze gaan opvragen voor hun eigen rapportages. Dat kan verklaren waarom toeleveranciers en dienstverleners voor de bouw nu lager gewaardeerd worden dan vorig jaar.
Bedrijven rapporteren aan de hand van een ‘dubbele materialiteitsbeoordeling’, die twee perspectieven combineert. De inside-out visie, ofwel de impact van een bedrijf op de omgeving, en de outside-in visie, ofwel de invloed die duurzaamheidskwesties hebben op het bedrijf. Waar liggen de risico’s en kansen?
‘Organisaties zijn er enorm mee bezig’, zegt Volberda. ‘Ik kan me voorstellen dat bedrijven in sectoren die ze daarin ondersteunen, positief worden beoordeeld.’
Green skills
Kritiek op de nieuwe duurzaamheidswetgeving is er ook. Bijna driekwart (73 procent) van de bedrijven ervaart de rapportageverplichting als een administratieve last, blijkt uit onderzoek van MVO Nederland, MT/Sprout en Change Inc. Zijn er wel genoeg gekwalificeerde professionals om dat werk uit te voeren?
Feit is dat universiteiten en hogescholen momenteel niet genoeg mensen afleveren die over de benodigde ‘green skills’ beschikken, blijkt uit onderzoek van adviesbureau Strand Partners voor LinkedIn.
Lees ook: De klimaatcrisis oplossen? Generatie Z wil het wel, maar kan het (nog) niet
Van de generatie die nu de arbeidsmarkt opkomt (generatie Z) geeft een kwart aan dat een functie in het duurzaamheidsveld niet aansluit bij hun huidige skillset. 60 procent zegt zelfs over weinig tot geen groene vaardigheden te beschikken. Mogelijk ligt hier deels de verklaring voor de lage waardering van opleidingsinstituten.
En: wat gebeurt er eigenlijk met de verzamelde informatie? ‘Het laatste dat we moeten willen, is dat de rapportages ongelezen in een la belanden’, knikt Volberda. ‘Bedrijven moeten de verzamelde data gebruiken om hun eigen voortgang te meten en targets te stellen, markten kunnen op basis van de gestandaardiseerde data gaan benchmarken. Banken kunnen weigeren een partij die onderaan de ESG-lijstjes bungelt nog langer te financieren, bijvoorbeeld.’
Social sustainability
Laten we naast de eco-sustainability ook de social sustainability niet vergeten, vervolgt hij. Die moeten in de transitie samen optrekken.
‘Onder sociale duurzaamheid verstaan we een inclusief personeelsbeleid en de maatschappelijke impact van een bedrijf’, legt hij uit. ‘Sociaal duurzame organisaties zijn organisaties waar plaats is voor mensen met verschillende achtergronden en perspectieven, die medewerkers – ook de mensen dieper in de supply chain – goede en gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden en ontwikkelingsmogelijkheden bieden.’
Voor dat aspect is steeds meer aandacht, ziet Volberda. Deels vanuit intrinsieke motivatie, deels noodgedwongen. ‘In een krappe arbeidsmarkt kunnen bedrijven het zich simpelweg niet meer veroorloven om DE&I links te laten liggen.’
Het zijn ook organisaties die iets terugdoen voor de samenleving. Dat raakt aan het hebben van een duidelijke purpose (good governance), een maatschappelijke missie die gekoppeld is aan de kernactiviteiten. Volberda: ‘Zonder gaan organisaties het heel lastig krijgen om de jongere generatie – millennials en met name Gen Z – aan zich te binden. Die zijn dan niet geïnteresseerd in je.’
Lees ook: ‘Bullshit over purpose ondermijnt het vertrouwen in je bedrijf’
Bedrijven als KLM worstelen om meer purpose-gedreven te worden, ziet hij, terwijl de maatschappelijke ruimte om te opereren steeds belangrijker wordt. ‘Bedrijven die hun social license to operate verwaarlozen, gaan het richting de toekomst steeds moeilijker krijgen. Tegelijkertijd zit daar een groot spanningsveld. Plus, het blijft een balanceeract tussen winst en impact.’
Wat je in elk geval niet moet doen? Daarvan hebben we volgens de hoogleraar de afgelopen jaren legio voorbeelden gezien. ‘Neem Booking.com, dat tijdens de pandemie een beroep wilde doen op coronasteun, terwijl het bedrijf vlak daarvoor forse bonussen had uitgekeerd aan het topmanagement. Of de aanklachten van Milieudefensie tegen Shell en ING – die kun je niet onder het vloerkleed vegen, daar moet je iets mee.’
BEKIJK DE VOLLEDIGE SD400-LIJST