In 2011 wilde kunstenares Laurel Schwulst haar appartement in New York opnieuw inrichten. In haar zoektocht naar inspiratie kwam ze al snel uit bij Airbnb. Op dat platform kon ze ongestoord rondneuzen in andermans huizen over de hele wereld. De dingen die haar aanspraken, knipte ze uit en plakte ze op een digitaal inspiratiebord.
Al snel viel haar op dat hoewel de Airbnb-ervaring over echte mensen en authenticiteit zou moeten gaan, in feite de meerderheid er hetzelfde uitzag, of het nu in Brooklyn, Osaka, Rio de Janeiro, Seoul of Santiago was. Witte muren, onbewerkt hout, Nespresso-koffieapparaat, stoelen van Eames (al dan niet een replica), open kasten, Edison-gloeilampen. Een stijl waarbij de rauwheid van het industrialisme gecombineerd wordt met elegant minimalisme.
We convergeren steeds meer naar hetzelfde toe
Deze ontwikkeling beperkt zich niet alleen tot de huiskamer. Ondertussen ziet ongeveer elk koffietentje er zo uit, zijn steeds meer werkplekken met deze stijl ingericht en ook de lounges van hotels en op vliegvelden doen lekker mee. We worden steeds meer omgeven door meer van hetzelfde.
Dit fenomeen van convergeren naar één bepaalde stijl zie je overal terug. De logo’s van dure kledingmerken zijn door de jaren heen steeds meer op elkaar gaan lijken: eenvoudige, dikke zwarte letters zonder zwierige details.
Dat geldt ook voor auto’s. Die hebben inmiddels steeds meer dezelfde afmeting, vorm en accessoires. Zelfs de kleur wordt steeds homogener. In 1996 was ongeveer 40 procent zwart, wit, grijs of zilver. Tegenwoordig is dat maar liefst zo’n 80 procent.
Hele woonwijken lijken op elkaar. Boektitels, videogames, filmposters, et cetera verschijnen steeds vaker in eenzelfde stijl. Met filters op sociale media en door botox en plastische chirurgie zie je zelfs dat ook mensen steeds meer op elkaar gaan lijken. Waar tatoeages eerder nog de ultieme daad van rebellie waren, heeft inmiddels bijna elke tiener vanaf een jaar of 16 er al verschillende, verspreid over het hele lijf, en ben je dus bijna ‘origineler’ als je er geen hebt.
We leven in de ‘age of average’
Ook worden we steeds meer ondersteund en geleid door algoritmen. Die modellen worden getraind met bestaande data en zorgen voor resultaten die meer van hetzelfde zijn. En dus worden we steeds meer een ‘eenheidsworst-maatschappij’.
Maar er schuilt een nog veel groter gevaar in. Want wat als deze modellen worden gevoed met de creaties die ze zelf hebben geproduceerd? Over het algemeen worden kopieën van kopieën vaak steeds slechter.
Uit een recent onderzoek van wetenschappers van Oxford, Cambridge en het London Imperial College komt naar voren dat wanneer het ene model leert van gegevens die door een ander model zijn gegenereerd, er degeneratie optreedt. Bij iedere iteratie filteren de algoritmes de uitzonderingen er langzaam uit en worstelen ze meer en meer om feiten van fictie te onderscheiden, wat leidt tot steeds minder originele en zelfs onjuiste uitkomsten.
Lekker comfortabel gevoel, maar we stompen wel af
Er zijn allerlei verklaringen voor waarom we steeds meer convergeren naar hetzelfde, vaak terug te herleiden naar efficiëntie. Zoals de auto’s die allemaal eenzelfde windtunneltest succesvol moeten doorstaan en daarop geoptimaliseerd worden, of de logo’s die door dikke simpele letters digitaal beter aanslaan.
Herkenbaarheid geeft ons ook een comfortabel gevoel. Als we aan de andere kant van de wereld zijn, voelen we ons thuis in dat koffietentje dat precies lijkt op jouw favoriete cafeetje om de hoek van waar je woont.
Maar het stompt ons ook af. Als we omgeven worden door veel van hetzelfde, worden we veel minder verrast en dat doet onze creativiteit geen goed. Dat oncomfortabele, onrustige gevoel dat je krijgt als je iets nieuws ziet of het onbekende binnenstapt, zet ons op scherp. Die prikkels hebben we nodig om te groeien en om tot originele inzichten en ideeën te komen.
Nike Air Max 1 en het Centre Pompidou in Parijs
Zonder originaliteit was Nike er waarschijnlijk niet meer geweest. Het bedrijf zat in een flinke dip in 1985, terwijl concurrenten als Adidas, New Balance en Reebok wel goed draaiden. Nike moest wat, maar creatief talent was moeilijk te vinden.
In een poging om het tij te keren, hielden ze een wedstrijd voor een nieuw schoenontwerp. De winnaar was architect Tinker Hatfield, die sinds 1981 de kantoren, winkels en showrooms voor Nike ontwierp, maar nog nooit een schoen had ontworpen.
Per direct werd hij aangesteld als sneakerontwerper. Voor zijn allereerste creatie haalde hij zijn inspiratie uit het Centre Pompidou in Parijs. Dat gebouw staat bekend om zijn bijzondere binnenstebuitenontwerp; alle mechanische en circulatiesystemen zijn niet weggewerkt, maar zitten prominent zichtbaar aan de buitenkant.
Hatfield kwam met de Air Max 1, een schoen waar je naar binnen kunt kijken. Het bleek een gigantisch succes en markeerde, samen met de lucratieve deal met Michael Jordan, de ommezwaai voor Nike.
De magie van iets totaal anders dan de rest
Originele, authentieke creativiteit is iets magisch dat moeilijk te vatten is in een formule. Hatfield omschreef het zelf ooit als: ‘creativiteit is een functie van de vrijheid in je hoofd’. Maar we weten nog steeds niet hoe dit precies werkt.
Wat we wel weten, is dat hoe meer we ons conformeren, hoe minder diversiteit er is en dat doodt creativiteit en innovatie. Vergelijk het met de natuur, waar monoculturen uiteindelijk leiden tot allerlei problemen, maar diverse omgevingen juist volop floreren en waarin steeds nieuwe dingen ontstaan.
Lees ook deze artikelen van Simone van Neerven:
- De beste innovator van Nederland? Misschien wel Theo Maassen
- 7 excuses van mensen die niet willen veranderen (en hoe daarmee om te gaan)
- Erik ten Hag begrijpt waarom het ene team bruist van de energie en het andere totaal niet