Pensioenfondsen moeten de keuzevrijheid aan nieuwe regelingen bij collectieve verzekeringen beperken, anders komen werknemers voor te grote financiële onzekerheid te staan.
Dat stellen pensioenfondsen ABP en PGGM, die samen de helft van de premieomzet in Nederland in handen hebben. De keuzevrijheid blijft overeind, maar werkgevers en werknemers moeten een afwijking expliciet kenbaar gaan maken.
Daarmee proberen de pensioenfondsen Amerikaanse excessen te voorkomen, waarbij werknemers uit een massaal aanbod aan beleggings- en spaarvormen kunnen kiezen, maar de risico’s nauwelijks kennen.
“Het is sterk de vraag of heel veel meer keuze wel goed is voor deelnemers,” aldus Dick Sluimers, ceo van pensioenfonds ABP gisteren op het eigen pensioenseminar in Amsterdam. Vaak zijn de kosten van die extra varianten niet goed zichtbaar, stelt hij. En een breed aanbod aan producten, zo blijkt uit Amerikaans warenonderzoek, levert per stuk lage verkoopopbrensten op. Sluimers: “Daarom bieden wij wel meer mogelijkheden, maar toch beperkt.”
Vanwege de concurrentie om werknemerscontracten, ontwikkelen verzekeraars en pensioenfondsen steeds meer gevarieerde, op sectoren toegesneden regelingen, ziet Heino van Essen, directievoorzitter van PGGM. Verruiming van keuzevrijheid is onvermijdelijk, zegt hij, maar de onduidelijkheid voor deelnemers groeit. Om die onzekerheid te beperken, moeten pensioenfondsen zo vroeg mogelijk contact met werkgevers opnemen, aldus Van Essen. Die krijgen feitelijk een beperkt aantal regelingen voorgehouden, toegesneden op het bedrijf. Willen werknemers vervolgens iets anders, dan moeten ze dat expliciet vermelden.
(De Financiële Telegraaf)