Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Niet om dóór te komen, die presentaties van ceo’s

Het publiek luistert beleefd naar je presentatie, maar maak je vooral geen illusies. Meestal wordt intussen gefantaseerd over de volgende vakantie of het eten van vanavond, schrijft Bas van der Veldt, ceo van Afas. Dat kan echt anders.

afas bas van der veldt

Een tijdje geleden sprak ik op een event over mensgericht leiderschap. Illusionist Victor Mids stond er ook op het podium. Ik vroeg hem na afloop wat hij van mijn verhaal vond, daar leer ik weer van.

Hij zei: ‘Sowieso heb ik enorm genoten. En wat je vertelt, is echt goed, al heb ik bijna geen tijd om erover na te denken, want ik krijg de ene na de andere grap over me heen. Is jouw hoofddoel nou eigenlijk om te laten lachen of om een boodschap over te brengen?’

Goeie vraag wel, en het is precies waar ik veel mee bezig ben: de ideale verhouding tussen vorm en inhoud. Ik denk dat die 50/50 moet zijn. Je presentatie moet aantrekkelijk zijn om je boodschap over het voetlicht te krijgen. Niet voor niets kunnen veel mensen dertig jaar later zó opnoemen welke docent op de middelbare school het gaafst kon vertellen – en haalden ze bij diegene ook nog de hoogste cijfers.

Lees ook: Dit is de grootste blunder bij presentaties die (bijna) iedereen maakt

De revue van Kudelstaart

Dat je kunt spelen met de vorm van je presentatie, ontdekte ik als kind bij de toneelvereniging van Kudelstaart, het dorp waar ik opgroeide. Mijn vader deed daar mee aan de jaarlijkse revue, en ze hadden een kindrolletje over. Ik erheen. En ik vond het geweldig.

Ik leerde er over hoe je beweegt op een podium en over timing. Want je kunt nog zo’n goede grap maken, als je hem niet goed timet, registreert het publiek niet eens dat er wat te lachen valt. Precies dit zie ik vaak in presentaties van ceo’s misgaan.

Ze zijn zó gefocust op de inhoud, dat ze het momentum helemaal missen. Ze klikken door een karrenvracht witte slides met zwarte bullets, hóp zomaar over de belangrijkste mededeling heen, om dan als een soort van mosterd na de maaltijd te mompelen: ‘Dus ja, zo gaan we het doen.’

Zonde, want dan komt de boodschap zéker niet over.

De Grote Meesters

Bedenk dus niet alleen wát je gaat vertellen (meestal hoef je je geen tel zorgen te maken over de inhoud), maar denk vooral ook na over hóé je dat gaat doen. De vorm kun je relatief eenvoudig verbeteren. Observeer met aandacht wat De Grote Meesters doen op een podium, en oefen daarmee in elke presentatie (zo leerden veel grote meesters hun vak zelf ook trouwens).

Toon Hermans is zo’n meester. Neem de scène waarin hij doet alsof hij een overrijpe perzik eet. Het filmpje is stokoud (1964 en nog in zwart-wit), maar he-le-maal geloofwaardig. Een grote meester in mijn vakgebied is Steve Jobs. Ken je de presentatie waarin hij de iPhone introduceert? Die is echt fenomenaal.

Hij vertelt over drie revolutionaire ontwikkelingen van Apple, iets met muziek, iets met browsen op het internet en iets met telefonie. De icoontjes van die drie laat hij steeds terugkomen op het scherm, hij zweept de zaal op doordat hij herhaalt: ‘An iPod, a phone, and an internet communicator’. En uiteindelijk: ‘Are you getting it … These are nót three separate devices!’

Het publiek ging uit zijn dak.

Knutselen met slides

Die opzet had Jobs duidelijk grondig doordacht. En daar zijn we bij de tweede manier om de vorm te verbeteren: zet zélf je presentatie in elkaar, en neem daar de tijd voor. Ik begin altijd met heel veel slides. Vervolgens schrap ik en schuif ik in de volgorde. Net zolang totdat ik een verhaal heb waarin het ritme en de spanningsboog kloppen. Vervolgens zet ik op de slide vóórdat ik iets belangrijks vertel een teken, om mezelf op scherp te zetten. Ik weet dan: opletten Van der Veldt, hier even rust en een veelbetekenende stilte laten vallen.’

De plakfactor in je presentatie

Tijdens de voorbereiding kijk ik ook naar de woorden die ik gebruik. Die moeten direct en scherp zijn. Want saaie taal, daar vallen mensen bij in slaap. Of ze herinneren zich later echt niet meer wat je gezegd hebt.

Bij Afas zijn we daarom dol op korte lijfspreuken en nieuwe woorden, zoals ‘eerst doen, dan denken’, ‘meestribbelen’ en ‘Telegraaftoets’ (lees hier wat we ermee bedoelen). Woorden met een hoge plakfactor, noemen we dat. Ze zorgen ervoor dat je publiek op het puntje van de stoel zit én ze helpen je enorm in de aftermath, als erover nagepraat wordt.

Ze passen dan ook precies bij ons jaarthema: van inspireren naar activeren. Want uiteindelijk wil je dat een verhaal niet alleen gaaf is in de zaal, maar dat mensen er daarna ook lekker mee aan de slag gaan!

Lees ook deze artikelen met tips voor presenteren: