Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Zo gebruik je taal voor een sterke organisatiecultuur, zegt Bas van der Veldt

Taal is een krachtig instrument, stelt Afas-ceo Bas van der Veldt. De woorden die je als leider gebruikt, hebben invloed op de cultuur van jouw onderneming. Positief én negatief.

Hoe organiseert Bas van der Veldt zijn tegenspraak?
Foto: Afas

Roep bij AFAS ‘plaggenhut’ en iedereen weet meteen wat je bedoelt. Namelijk: de inrichting van de administratie van sommige potentiële klanten. Met printjes, handtekeningen en veel geknutsel in Excel. Armoedig en niet meer van deze tijd, zullen we maar zeggen.

Wat deze organisaties vaak zoeken, is een droomkasteel. Met de wereld aan extra’s en individuele mogelijkheden. Onze software is dat niet. Het is een mooie villa; je kunt er zo in.

Het gekke is dat sommige organisaties dat niet genoeg vinden. En dan maar liever blijven zitten in hun plaggenhut. Onze collega Ariaan Hoogendijk beschreef deze werkwijze voor het eerst, inclusief de term plaggenhut. Het was voor onze collega’s zó herkenbaar dat we het opgenomen hebben in een van onze praatplaten.

Die gebruiken we nu om uit te leggen aan potentiële klanten hoe wij naar software kijken. En dat ze met een villa écht meer hebben dan wat ze nu gebruiken. In dat ene begrip ‘plaggenhut’ hebben we een hele visie gevangen, die we nog eens extra helder gemaakt hebben met beeld. Dat werkt.

De ‘Telegraaftoets’

Zo hebben we veel eigen woorden en begrippen. We verkopen bijvoorbeeld alleen ‘voltooid tegenwoordige tijd’. Daarmee bedoelen we software zoals we die vandaag nog kunnen leveren (en dus niet zoals veel concurrenten doen, de versie die er nog niet is). En alles wat we doen moet de ‘Telegraaftoets’ kunnen doorstaan. Dat betekent: als De Telegraaf er morgen mee opent, moeten we trots zijn en ons niet schamen.

Individuele coachingsgesprekken met managers sluit ik vaak af met één term waarin we het gesprek samenvatten. Daarna hoef ik alleen díé term maar te noemen, en we weten allebei weer precies waarover het gaat.

Voorbeeld. Een van onze managers had de neiging eerst over allerlei details te beginnen, voordat hij ter zake kwam. Ik heb hem uitgelegd dat-ie moet beginnen bij de conclusie, om vervolgens af te tasten of de ander wel zit te wachten op details. We spraken af dat ik ‘topdown!’ zeg als ik deze manager in de toekomst weer in de valkuil zie trappen. Eén woord. Simpel.

Ongemakkelijk moment met cabaretier

Het geheim van die woorden zit ‘m erin dat ze een bepaalde plakfactor hebben. Ze blijven hangen, omdat het oude woorden zijn. Of juist nieuwe woorden die je in een ander verband gebruikt, omdat ze allitereren of omdat ze een woordspeling zijn (de ‘oudnieuwsshow’ bijvoorbeeld, of ‘het goedste doel’, het evenement dat we tweejaarlijks organiseren voor goede doelen).

Tegelijkertijd is het soms wel oppassen geblazen. Inside jokes kunnen anderen het gevoel geven dat je ze buitensluit. En termen kunnen een eigen leven leiden. Zo gebruik ik in presentaties vaak het woord ‘sneu’ voor organisaties die nog nodeloos veel tijd aan handmatige administratie besteden. Dat kan in de context van een presentatie, maar als ik er al te veel oordeel in leg, roepen straks een paar honderd werknemers vanuit de hoogte dat ze de rest sneu vinden.

Ander voorbeeld. Bij AFAS noemen we de naam van onze grootste concurrent Exact niet. Wij zeggen precíés, als we willen uitdrukken dat iets tot in detail klopt. We corrigeren elkaar daar ook in. Een tijd geleden trad er een bekende en gerespecteerde cabaretier bij ons op. Hij zei in een bijzin ‘exact’, en de hele zaal vol collega’s reageerde op rellerige toon ‘Ooeeeeeeeeeeeee’. Die cabaretier had geen idee wat er gebeurde. Dat was ongemakkelijk.

Vage taal leidt tot vergadercultuur

Terug naar de kracht van taal (Lees vooral ‘Weet wat je zegt’ van Jan van Setten). Concreet en net even buiten de lijntjes past bij ons. We hebben een hekel aan ondoorgrondelijke verhalen met termen als compounded narrative. Waar héb je het dan over? Vroeger dacht ik dat het aan mij lag, dat ik te dom was om het te snappen. Nu denk ik: nee, die ander is te dom om het in eenvoudige taal uit te leggen.

Wauweltaal zorgt voor vaagheid, en daarmee voor een eindeloze vergadercultuur, waarin we nog eens verkennen wat de why how what van dit narratief zijn, en welke aanjaagteams hier vanuit verbinding een expeditie mee kunnen starten.

Wij proberen het altijd lichtvoetig en gericht op groei te houden. Zo zijn we dol op het woord ‘nog’. Bij ons thuis aan de keukentafel zeggen we bijvoorbeeld niet ‘dat lust ik niet’, en wel ‘daar moet ik nog aan wennen’. Bij AFAS kennen we op die manier ook maar twee soorten organisaties: klanten en nog-geenklanten.