Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Iedereen wil een incubator

Incubators zijn hip. De broedplaatsen voor startups zijn immens populair. Talloze nieuwe initiatieven hanteren de term incubator - niet altijd terecht. "En ze krijgen er nog subsidie voor ook." Voor starters is het lastig een echte incubator te herkennen.

 

Nederland telt momenteel ruwweg twintig business incubators, als je de definitie van de Dutch Incubator Association (DIA) aanhoudt: een gebouw waarin faciliteiten en tailormade ondersteuning voor startups worden aangeboden.

Pim de Bokx, voorzitter van DIA en eigenaar van private incubator BViT Innovatienetwerk, ergert zich aan ‘nep-incubators’ die de afgelopen tijd als paddestoelen uit de grond schieten. “Omdat het nu hip is, zijn meer organisaties zich incubator gaan noemen. Maar het zijn meestal partijen die geen faciliteiten bieden of alleen zijn bedoeld voor werknemers van een bepaald bedrijf.” Edgar Neo, adviseur van expertisecentrum Huygens, vult hem aan: “Menig reïntegratiebureau heeft ook ineens een incubator, en krijgt daar vaak nog subsidie voor ook. Dat is een soort microfinanciering om mensen aan zelfstandig werk te helpen. Maar een incubator is geen sociaal plan, het gaat om het ontwikkelen van nieuwe bedrijven.”

 

Prijsgevoelig

Neo en De Bokx zijn wel blij met de toegenomen interesse en bekendheid van incubators, nadat eind jaren negentig het imago was geschaad door de mislukking van partijen als Twinning. “Het feit dat business incubation hipper wordt is goed, en het is ook goed om met partijen om de tafel te gaan om te discussiëren wat het nou eigenlijk is”, zegt De Bokx. “Het nadeel is dat starters prijsgevoelig zijn – zeker in de kredietcrisis – en gaan vergelijken op kosten. Andere clubs die weinig geld vragen kunnen dus markt inpikken, terwijl niet duidelijk is dat ze minder doen voor de ondernemers.”

Dat is lastig voor BViT, omdat er veel ‘software’ in zit, aldus De Bokx. “Het netwerk van BViT is van grote waarde. Maar omdat het soft is, is het voor ons heel moeilijk om onze meerwaarde aan te tonen. We moeten nog harder werken om dat verschil te laten merken.”

 

Hype

Ook bij andere incubators is de toegenomen aandacht opgevallen. Toon Buddingh, clustermanager van duurzame incubator New Energy Docks in Amsterdam, gebruikt de populariteit in zijn voordeel. “Je kunt nu makkelijk dingen voor elkaar krijgen. Toen wij Amsterdam Duurzaam organiseerden, was het geen probleem om tweeënhalve ton aan sponsorgeld bij elkaar te sprokkelen.”

Voor concurrentie van ‘neppartijen’ is Buddingh niet bang. “Ik vind het geweldig dat er veel incubators bij komen. In een opkomende product-marktcombinatie kun je nooit te veel concurrenten hebben. Ik ga ook niet lopen verplassen met andere incubators”, zegt hij schouderophalend. “Als ik hier na vier jaar klaar ben, wil ik best kijken hoe we samen beter kunnen worden.”

Lesley Mulder, incubation manager van YES!Delft, merkt vooral veel interesse vanuit de media: “Ik krijg dagelijks wel een belletje met een interviewaanvraag. Dat de startups hier op nieuwe innovaties zitten, vinden mensen spannend en interessant.” Mulder is daarnaast al een aantal keer benaderd of ze hetzelfde ook elders wil opzetten. Niet gek, want YES!Delft heeft sprekende namen als Senz en Actiflow voortgebracht. “Iedereen wil dat die nieuwe, innovatieve bedrijven zich bij hen gaan vestigen”, stelt ze. “Maar ik hoop wel dat incubation geen hype gaat worden. Wat je wilt, is dat er bedrijvigheid ontstaat waarmee nieuwe markten worden aangeboord. Je moet niet kannibaliseren op wat er al is.”

Neo sluit zich daarbij aan. “Het gevaar van hype is aanwezig. Daar moet je mee oppassen, want veel media-aandacht en marketing maken je nog geen geslaagde onderneming. Daarvoor heb je begeleiding nodig.”

 

Sneller beslissen

In de begeleiding zit het voornaamste verschil tussen een echte en niet-echte incubator, aldus de incubatormanagers. “Een bedrijfsverzamelpand is geen incubator. De ruimte is slechts een hulpmiddel, het gaat om wat je daarnaast aanbiedt. Onze basis is het netwerk van ervaren ondernemers, potentiële klanten, investeerders en serviceproviders”, zegt De Bokx. Bij BViT coachen de incubatees elkaar. “Dat is heel effectief. Als ik mijn kennis in een starter moet stoppen, kost dat honderd euro per uur. Maar als collega-ondernemers kennis uitwisselen, kost dat niks.”

Om de coaching optimaal te laten werken, zorgt BViT ervoor dat ondernemers in verschillende levensfases en met een verschillend netwerk bij elkaar worden gezet. “Dan ontstaan er dingen. Ervaring van oudere ondernemers komt zo terecht bij prille starters, en nieuwe kennis van studenten komt sneller bij de ervaren ondernemers. Het is een ketengedachte, daarvan merk je dat het bijna vanzelf werkt”, legt De Bokx uit. Buddingh herkent dat: “In een omgeving waarin mensen alles ietsje beter weten dan jij, is het heel lekker toeven. Ook kun je in een cluster gezamenlijk opdrachten aannemen die je in je eentje nooit zult krijgen.”

Wat de incubators aan extra faciliteiten bieden, loopt sterk uiteen. Wat in Den Haag door een incubatee omschreven wordt als ‘cola, postzegels en een sterk netwerk’, is in Delft een volledig pakket van testlabs, masterclasses, workshops, bedrijfscoaching en intervisieklassen. Mulder: “We faciliteren veel bijeenkomsten. De informatie komt op die manier heel makkelijk binnen, dan komen de jongens sneller tot de juiste beslissingen.”

Mulder stimuleert daarnaast het zoeken naar juiste zakenpartners. Dat is extra van belang bij de technostarters van YES!Delft. “Wij zeggen: doe waar je goed in bent, en besef dat er hele andere kwaliteiten bij komen kijken als je van twintig naar vijftig man personeel gaat bijvoorbeeld. Als je die kwaliteiten zelf niet in huis hebt, verzamel dan mensen om je heen die dat wel kunnen”, legt ze uit. “Amerikanen kunnen nog een doos kranten verkopen als nieuwe technologie. Nederlanders, en zeker TU-studenten, kunnen dat toch minder goed.”

 

Geen goed voorbeeld

Een incubator runnen is geen vetpot. YES!Delft en New Energy Docks lopen op subsidies van overheid, universiteiten en bedrijven; BViT haalt haar inkomen voor een klein deel uit subsidies en advieswerk buiten de deur, daarnaast vooral uit het verbruik van de starters. Dat laatste heeft zijn voordelen, meent De Bokx: “Met subsidies kun je denken: ik heb toch wel inkomen. Wij zijn afhankelijk van de resultaten die we leveren; mensen kunnen uit het programma stappen als ze niet tevreden zijn. Wij letten veel meer op de kosteneffectiviteit van wat we inzetten, geven drie keer minder uit om hetzelfde te bereiken,.”

Rijk wordt de Haagse incubatormanager er desondanks niet echt van. Slechts een enkele keer kan BViT echt cashen. “Voor ons zijn de krenten in de pap als we een investeerder of een klant kunnen binnenhalen voor een startup. In ruil daarvoor krijgen we vaak een paar aandelen in een bedrijf, wat ons winst oplevert als dat verkocht wordt, zoals bij Speedlinq. Het is echt no cure, no pay.”

YES!Delft en New Energy Docks zien niets terug van de investeerders die startups binnenhalen. Mulder vindt dat geen probleem. “Wij hebben in ieder geval geen verlies aan inkomsten als we een tijdje minder starters hebben. Bovendien kan ik echt selecteren aan de poort, ik hoef geen ruimtes te vullen.”

Buddingh bezint zich nog op een methode voor ná de eerste vier jaar, als de vastgelegde subsidies stoppen. “Ik vind dat we als incubator moeten kunnen meegenieten van het succes van de bedrijven. Daarvoor moet je samenwerken met investeerders, dat is een ingewikkeld model. We hebben – ook internationaal – geen goed voorbeeld van een incubator die op die manier werkt.”

 

Money makers

Gemeenten hebben ook ontdekt dat incubators geld en werk opleveren. “Per startup ontstaan er in de eerste drie jaar gemiddeld drie arbeidsplaatsen. Dat kost zo’n vierduizend euro per arbeidsplaats, een goedkoop instrument voor de overheid”, stelt De Bokx. Ook Buddingh ziet dit belang in: “De innovatieve mkb’ers in onze incubator zijn de moneymakers van de gemeente. Zij leveren in een periode van vijf jaar miljoenen aan belastingen op, groeien in personeel en blijven altijd binnen de gemeentegrenzen.”

De incubatormanagers zijn het er over eens dat er in de toekomst een gezamenlijke rol zou kunnen liggen. Mulder: “We zitten op een goudmijn, hebben alle kennis van universiteiten. Je kunt kwalitatief goede bedrijven neerzetten die nieuwe markten aanboren, waardoor je als land nieuwe exportproducten krijgt. Maar de hele wereld ziet ons als één regiootje, het is echt niet zo dat ze Delft of Amsterdam apart zien. Dat moet eigenlijk geclusterd worden.”

Buddingh ziet graag dat grote clusters ontstaan waarin bedrijven zich per onderwerp vestigen. Dat trekt succesvollere bedrijven, denkt hij. “Ik geloof eigenlijk niet in incubators. De beste bedrijven laten zich niet begeleiden, zij doen alleen dat waarvan ze weten wat goed is voor hun bedrijf. Zij komen niet naar een incubator, maar misschien wel naar een cluster waar de sterkste bedrijven van een sector zitten.”

 

Succesrate

Voor starters kan een incubator een groot verschil maken, blijkt uit de cijfers. Binnen drie jaar hebben ‘gewone’ bedrijven een overlevingskans van vijftig procent; bij de incubators ligt dat op 85 procent en bij private incubator BviT zelfs op 96 procent. Zeker voor technostarters is het van levensbelang, weet Mulder. “Er is werkelijk geen fonds dat naar ze kijkt, omdat ze nog geen werkend prototype hebben. Technostarters hebben zeker twee jaar tijd en vijf ton tot een miljoen euro nodig om alleen al het prototype te ontwikkelen. Dat geld moet overal vandaan komen: subsidies, papa’s en mama’s, banken en informele investeerders. Wij helpen ze om op stoom te komen.”

‘Op stoom komen’ vat misschien het beste het effect van een incubator samen. Hjalmar van Raemdock, coo van Ephicas, ziet zijn bedrijf versnellen in YES!Delft: “We kunnen natuurlijk zelf uitzoeken hoe je het beste deals kunt sluiten en een plan voor bankleningen kunt schrijven, maar dat had ons zeker een half jaar meer tijd gekost. We zijn veel sneller door de informatie die we krijgen aangeboden.”

De incubatees hechten daarnaast veel belang aan het netwerk waar ze in zitten. “De incubator zet je automatisch in verbinding met allerlei initiatieven, in ons geval bijvoorbeeld de Amsterdamse innovatiemonitor”, beschrijft Pelle Schlichting, directeur van OrangeGas (New Energy Docks). “Daardoor kom je met interessante partijen in contact. Dat is van grote waarde.” Gerritjan van ‘t Veen, ceo van Peers en Dutch Coast Software, beschrijft het netwerk zelfs als cruciaal. “BViT is op hele cruciale punten doorslaggevend geweest voor ons. Onze investeerders komen uit het netwerk, we zijn gefuseerd met een bedrijf dat we leerden kennen in de incubator en we krijgen er nog altijd projecten en relaties toegeschoven.”

Toch moet het effect van incubators niet teveel overschat worden, volgens de deelnemers. Schlichting: “Je kunt aanhaken bij dingen die georganiseerd worden, maar verder moet je alles toch zelf doen.” Van ‘t Veen herkent dat: “Als je geen initiatief toont, gebeurt er ook niks, het is geen gespreid bedje. Maar als je hard werkt, kan de incubator versnellend werken. Je hebt meer kans op succes.”

 

Meer lezen?

http://www.dutchincubator.nl/

http://www.yesdelft.nl/

http://www.newenergydocks.nl/

http://www.bvit.nl/

 

 

[Kader] Ondernemer 1: Hjalmar van Raemdonck

‘We hoeven niks opnieuw uit te vinden’

 

Hjalmar van Raemdonck richtte met zijn broer Gandert Ephicas op, een bedrijf dat brandstofbesparende, aerodynamische hulpmiddelen voor vrachtwagens ontwikkelt. Binnen YES!Delft bouwen zij uit.

 

Het eerste aerodynamische prototype van Ephicas is inmiddels uitgebreid getest. De sidewings – panelen die onderaan de zijkant van een vrachtwagentrailer worden vastgemaakt – zorgen ervoor dat vrachtwagens negen procent brandstof kunnen besparen. Een investering die, met de huidige dieselprijs, in veertien tot zestien maanden is terug te verdienen.

Ephicas ontstond vanuit de TU Delft, die van de industrie een verzoek kreeg voor brandstofbesparende technologie. Gandert zette een onderzoekstraject op, dat Hjalmar vervolgde. Nadat de broers beide waren afgestudeerd op het onderwerp, besloten ze verder te gaan als bedrijf. Bij hun bedrijfspresentatie aan de jury van YES!Delft ontmoetten ze serieondernemer Hessel Jongebreur. Een belangrijke gebeurtenis, want Jongebreur wilde samenwerken en is sinds januari partner. “Hij weet heel veel van ondernemen en kent de juiste mensen voor ons. Dat scheelt veel voor ons, want we hoeven niks opnieuw uit te vinden.”

Binnen de incubator is Hjalmar vooral erg te spreken over de mogelijkheden om onderling te sparren. “De kennis en ervaring die hier is, is ongelooflijk. Je buurman kan zeggen op welke dingen je moet letten bij een subsidieaanvraag, en er lopen constant investeerders en politici rond.” Vooral die politici zijn belangrijk voor Ephicas, want ze krijgen nauwelijks subsidie van de overheid. “Voor aerodynamische brandstofbesparing is nog niet zo veel aandacht, dat proberen wij te veranderen.”

Ook de naam van de incubator werkt voordelig, merkt Hjalmar. “Als je zegt: ik ben van YES!Delft, dan nemen mensen je al serieuzer.” Niet voor niets zijn de heren dankzij TU Delft al op Discovery Channel geweest. “Die zender belt af en toe op: hebben jullie nog een leuk nieuw product? Dan kom je op Discovery Channel. Zo gaat dat gewoon.”

In 2010 hopen de broers de eerste commerciële verkopen te doen. Ze praten daarover met een stuk of zes Nederlandse en Belgische partijen, waaronder TNT, AH, GE-TIP en the Greenery. Voorlopig blijven ze nog even in Delft: “We hebben een windtunnel om de hoek, politici die langskomen en er wordt van alles georganiseerd. Ik blijf graag nog even hier.”

  

[Kader] Ondernemer 2: Gerrit Jan van ‘t Veen

‘Het idee is de baby, niet de ondernemer’

 

Gerrit Jan van ‘t Veen heeft met zijn compagnon Job Timmermans twee bedrijven: Dutch Coast Software en Peers. Beide bedrijven zitten parallel in twee incubators, het publieke YES!Delft en de private BViT. Die combinatie bevalt hem goed.

 

Dutch Coast Software en Peers zitten beide in het incubatorprogramma van Delft, maar huizen als buitenpartner van BViT in Den Haag. De twee hecht verweven bedrijven – de webapplicaties van Dutch Coast Software maken gebruik van de technologie van Peers – kunnen zo profiteren van beide incubators. “Je hoeft niet locatiegebonden in een incubator te zitten, het gaat om het netwerk van relaties en kennis waar je je vragen in kwijt kunt”, licht Van ‘t Veen toe. “Ik wilde een alliantie met de TU Delft, omdat daar belangrijke kennis en relaties zitten voor ons. Maar BViT sprak ons meer aan qua locatie, omdat er meer ondernemingen zitten die zich richten op media en it, zoals wij.”

Groot voordeel van BViT vindt Van ‘t Veen de locatie in de Caballerofabriek. “Je kunt één bureautje huren en toch doen alsof je de hele fabriek bezit. Daardoor konden wij na een half jaar al grote opdrachtgevers ontvangen. Terwijl je normaal als starter vaak geen mooi pand kunt betalen, geen façade hebt.”

Beide incubators hebben een verschillende aanpak, maar dat ervaart de jonge ondernemer als prettig. “Je merkt het verschil vooral in de manier van begeleiding en coaching. Bij BViT krijg je heel direct advies. Daar is bijvoorbeeld rechtstreeks contact voor ons gelegd met financiers. YES!Delft is meer een makelaar die workshops en dergelijke regelt.”

Van ‘t Veen verbaast zich nogal eens over het imago van incubators. “Het is niet zo dat je als incubatordeelnemer niet zelf een bedrijf kunt opzetten. Je bent geen baby die alles nog moet leren. Het gaat erom dat je iets start en sneller groeit in een incubator. Het idee dat je uitbouwt is een baby, niet jij als ondernemer.”

 

[Kader] Ondernemer 3: Pelle Slichting

‘Het geeft een lekker gevoel van urgentie’

 

Pelle Schlichting kwam via een kennis in aanraking met New Energy Docks in Amsterdam. Sinds december 2008 huist zijn bedrijf OrangeGas er ook. 

 

OrangeGas ontstond op een verjaardagsfeestje, waar Pelle Schlichting in gesprek raakte over ontwikkelingen rond rijden op aardgas. Na wat rekensommetjes kwam Schlichting tot de conclusie dat er geld viel te verdienen met het verkopen van aardgas en aardgasinstallaties. Samen met zijn zwager Marcel Borger zette Schlichting vervolgens het bedrijf op.

Momenteel zijn er twee OrangeGas-stations te bewonderen, in Leiden en Steenwijk. Dat moeten er later dit jaar ongeveer tien zijn, en eind volgend jaar dertig à veertig. Schlichting heeft daarvoor nog flink wat werk te verzetten, want de aardgasmarkt is jong. Er zijn landelijk 29 stations open, en naar schatting rijden er drieduizend auto’s en vijfhonderd bussen op aardgas. “Het is een schot voor open doel. We moeten er met de branche voor zorgen dat we die bal erin trappen de komende tijd.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Startups & Scaleups ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Schlichting leerde New Energy Docks kennen via een kennis die er al zat. Toen hij zelf kantoorruimte in Amsterdam zocht, kwam hij opnieuw bij de incubator uit. Hij vindt het vooral prettig om er andere ondernemers om zich heen te hebben. “Dat is goed voor de spirit en geeft een lekker gevoel van urgentie. Je deelt informatie, nieuws en trends. We kunnen heel open zijn, want we zitten niet met concurrerende bedrijven in de cluster. Ik zie het heel erg als netwerkfunctie, delen van trends en nieuwe dingen.”

De toekomst oogt rooskleurig voor OrangeGas. “Bijna alles wat nu op benzine en diesel rijdt, kan op aardgas rijden. Autofabrikanten zetten daar al strategisch op in. Voor bijna iedereen is rijden op aardgas ook voordeliger, terwijl de rijeigenschappen exact hetzelfde zijn”, vertelt Schlichting. “Bovendien is de fijnstof- en stikstofuitstoot extreem veel lager dan bij benzine en diesel. Zou je het in je hoofd halen om thuis te koken op diesel? Nee, natuurlijk niet. Maar die vuile lucht stoot je met autorijden wel de buitenlucht in.”