Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

5 ondernemerslessen uit de donuteconomie

In plaats van ons te richten op oneindige groei, moeten we nieuwe businessmodellen baseren op herverdeling en het teruggeven aan natuur, stelt econoom Kate Raworth in haar boek Donuteconomie. Sprout destilleert vijf ondernemerstips uit haar opmerkelijke betoog.

donut economie

Met haar afgelopen jaar verschenen boek Donuteconomie, in zeven stappen naar een economie voor de 21e eeuw wist de Britse Oxford-econoom Kate Raworth aardig wat opschudding te veroorzaken. Ons huidige economische model, gebaseerd op eindeloze, liefst exponentiële groei, is wat haar betreft onhoudbaar. De inkomensongelijkheid neemt toe en we overschrijden onze planetaire grenzen, aldus Raworth.

Model van de donuteconomie

Economische theorieën – zoals de door Raworth bekritiseerde Kuznetscurve voor inkomensongelijkheid – laten zich dikwijls vertalen in tabellen, dus besloot Raworth het er ook op te wagen. Met een boekwerk voor economische studies als basis voor haar theoretsich kader kwam ze tot de tabel van de Donuteconomie (tabel beneden); een model voor een duurzame economische toekomst.

Bedrijven die zich binnen de ring van de donut bevinden, zijn in Raworth’s ogen goed bezig. Overschrijd je als onderneming de ondergrens van de donut, dan ontstaat sociale ongelijkheid, bijvoorbeeld op het gebied van een groeiende inkomenskloof. Ga je voorbij de bovengrens van de donut, dan is er sprake van ecologische schade. Bijvoorbeeld: een lagere biodiversiteit, aantasting van de ozonlaag en klimaatverandering. Donuteconomie is Raworth’s oproep aan zowel het bedrijfsleven, overheden als de financiële sector om verstandig en innovatief de toekomst in te gaan.

donut economie kate raworth
Afbeelding: Kate Raworth

Hoe ziet Raworth goede bedijfsmodellen voor de 21e eeuw precies voor zich? Sprout las de Donuteconomie en komt met vijf opvallende ondernemerstips die Raworth hierin geeft.

1. Bekijk je werknemers als insiders

Het huidige aandeelhouderssysteem is volgens Raworth oneerlijk. Hierbij staan de belangen voorop van de aandeelhouders, die hun opbrengsten gemaximaliseerd zouden willen zien. Ze schrijft dat werknemers, die in tegenstelling tot veel aandeelhouders dagelijks naar het bedrijf komen, hierdoor al snel neergezet zouden worden als buitenstaanders. Ze zijn een “kostenpost die geminimaliseerd moet worden, een bijdrage die al naar gelang de winstgevendheid dit verlangt ingehuurd of ontslagen kan worden”.

Fout boel, volgens de econoom. Het is beter om medewerkers een deel van het bedrijf te geven; een beetje wat ondernemer Marja Ruigrok doet in de vorm van aandelenparticipatie voor medewerkers. Op die manier verdeel je het kapitaal onder alle kapiteins en wordt het hele team extra gemotiveerd. De Britse winkelketen John Lewis Partnership pakt het volgens Raworth goed aan. Het bedrijf gaf zijn in 2011 obligaties uit aan zijn medewerkers en klanten met een jaarlijks dividend van 4,5 procent. Het leverde het bedrijf ook nog eens 50 miljoen pond op.

2. Omarm de opensource-beweging

Patenten en copyrights; Raworth wordt er niet warm van in haar boek. Deze constructies zijn bedoeld om ideeën toe te schrijven aan de eerlijke uitvinder, maar er kleeft een belangrijk nadeel aan het patentrecht: het houdt innovatie tegen. Raworth is daarom een voorstander van de opensource-beweging, waarbij modellen voor machines online gedeeld worden, zodat iedereen erop voort kan borduren. Het liefst ziet ze een peer-to-peer-platform ontstaan “met overzichten van alle werktuigen, materialen en vaardigheden die nodig zijn om elk voorwerp na te maken”.

Zoiets kan innovatie in derdewereldlanden bevorderen, denkt de econoom. Ze haalt een voorbeeld aan van de 14-jarige Malawiaanse boerenzoom William Kamkwamba, die in 2002 door aanhoudende droogte moest stoppen met zijn middelbare school, aangezien zijn ouders het schoolgeld niet meer konden betalen. Kamkwamba besloot zijn dagen in de bibliotheek door te brengen met het lezen van literatuur over energie. Op basis van deze – in een boek gedeelde – kennis bouwde hij een windmolen van onderdelen die hij op de vuilnisbelt vond. Plotseling had zijn familie stroom en stonden burgers en journalisten bij hem op de stoep. Kamkwamba kreeg een beurs om te studeren in de VS en wil nu een makerspace opzetten in Malawi. Allemaal dankzij zijn toegang tot openbare kennis.

3. Vergeet de industriële rups

Het probleem met veel ondernemingen is volgens Raworth dat ze ecologisch gezien degeneratief werken; ze onttrekken middelen – zoals olie en gas – uit de aarde, maken er een product van, waarna consumenten dit gebruiken en het uiteindelijk weggooien. Raworth omschrijft deze gang van zaken als een industriële rups, “die aan de ene kant voedsel inneemt, het vervolgens kauwt en verteert, en het afval aan de andere kant uitscheidt”. Op die manier putten we de aarde onnodig uit, terwijl we niets teruggeven, meent de econoom.

Wees genereus, raadt Raworth bedrijven daarom aan. Zorg ervoor dat je bedrijf het als “corebusiness” ziet om “natuurcycli weer met elkaar te verbinden” en zoveel mogelijk bij te dragen aan diens herstel. Ze doelt hierbij op ondernemingen die circulair werken: de bouwstoffen die ze gebruiken, worden uiteindelijk aan de natuur teruggegeven. Zo kan afval voor sommige dieren of planten weer als voedsel functioneren. Koffiedik blijkt bijvoorbeeld een goede voedingsbodem voor paddenstoelen. Ook een goed voorbeeld vindt Raworth het Nederlandse bedrijventerrein Park 20/20, dat cradle-to-cradle is ontworpen; de materialen zijn recyclebaar, er is een waterzuiveringsinstallatie en de daken vangen zonne-energie op. De rups wordt op deze manier een vlinder.

4. Kijk met een open blik naar financieringsvormen

De klassieke manier van zakendoen is investeringsgeld ophalen, groeien en naar de beurs gaan. De dwarse Raworth stelt dat dit afbreuk kan doen aan je goede intenties als onderneming. Ze haalt een voorbeeld aan van de in 1976 opgerichte natuurwinkel The Body Shop, die al vroeg investeerde in windenergie en recycling. Toen het bedrijf in 1986 naar de beurs ging, kwam ondernemer Anita Roddick van een koude kermis thuis. Het bleek financiële instellingen in haar ogen voornamelijk te draaien om winst, zelfs als die ten koste ging van wat zij belangrijk vond: “mensenrechten, milieunormen en de gemeenschap”.

Met een duidelijk alternatief komt Raworth niet. Wel prijst ze nieuwe spelers als de Triodos Bank, die willen investeren in een duurzame toekomst. Ook prijst ze het financieel “omdenken”. Ze geeft een voorbeeld van Vlaming Bernard Lietaer, die gevraagd werd een Gentse achterstandswijk op te kalefateren. Hij kwam erachter dat de bevolking graag lapjes grond wilde om voedsel te verbouwen. Hij voorzag hierin, maar liet bewoners betalen in een nieuwe valuta; “torekes” geheten. Burgers konden deze valutavorm verdienen middels vrijwilligerswerk, zoals het verzamelen van afval, het repareren van gebouwen of door over te stappen op groene energie. Hierdoor ging de buurt erop vooruit.

Ook in de startupscene wordt met dit soort modellen voorzichtig geëxperimenteerd, vaak met behulp van blockchaintechnologie en cryptogeld. Zo wil koffieondernemer Guido van Staveren van Dijk van Moyee Coffee zijn koffieboeren in Ethiopië uitbetalen in tokens, die ze kunnen uitgeven aan zowel educatieprogramma’s als levensmiddelen.

5. Kijk voorbij groei

Een van de meest controversiële ideeën die Raworth oppert in haar boek is dat ze afwil van het idee van continue, exponentiële groei. Economieën kunnen volgens Raworth niet eeuwig doorgroeien en zullen op een gegeven moment naar een plafond van groei toewerken, waarbij de welvaart groot zal zijn maar het bbp op een gelijk – hoog – niveau blijft. In die zin is het volgens Raworth te verklaren dat de economische groei in Nederland lager ligt dan die in diverse derdewereldlanden, die nog verder verwijderd zitten van het groeiplafond.

Raworth pleit zelfs voor “geen-groei-ondernemingen”. Zo haalt ze een voorbeeld aan van het concept van Evergreen direct Investing (EDI), waarbij niet op winst gebaseerde dividenden worden uitgekeerd aan aandeelhouders, maar de onderneming voor eeuwig een deel van de inkomensstroom aan investeerders betaalt. Hierdoor zou een EDI-bedrijf “stabiele investeringen” kunnen aantrekken van “vermogensbeheerders met een langetermijnvisie, zoals bijvoorbeeld pensioenfondsen”. EDI wordt in het boek omschreven als een boom, die na een tijd ophoudt met groeien en vruchten begint te produceren die net zo waardevol zijn als deze groei ooit was.