Deze week verscheen ‘Het maandagmorgengevoel’, het nieuwe boek van Joep Schrijvers. De auteur van ‘Hoe word ik een rat?’ verkent daarin het onbehagen dat gepaard gaat met het werken in een bedrijf. “Het is een onvermijdelijk bijproduct van onze beschaving dat we worstelen met onze driften en emoties.”
Joep Schrijvers leek twee jaar geleden uit het niets te komen. Bezoekers van managementopleidingscentrum de Baak hadden hem al eens gezien: de besnorde docent die zo leuk kon vertellen over rattenstreken in organisaties. Maar voor het grote publiek was de auteur van Hoe word ik een rat? een grote onbekende.
Voordat zijn boek uitkwam had Schrijvers (47) al een twintigjarige loopbaan als docent en consultant achter de rug. Het succes van de ‘Rat’ (inmiddels zo’n 100.000 verkochte exemplaren en negen vertalingen) maakte van hem een instant-Bekende Nederlander. Een jaar lang duurde het circus, met radio- en tv-optredens en talloze lezingen. In mei vorig jaar zette Schrijvers een demonstratieve streep onder de Rat, met een slotbijeenkomst in De Rode Hoed in Amsterdam. Hij verliet het lucratieve schnabbelcircuit en zocht de rust van zijn werkkamer op. Voor de buitenwereld werd het weer stil rond Joep Schrijvers.
Het maandagmorgengevoel, dat deze week verscheen bij uitgeverij Scriptum, borduurt niet voort op Hoe word ik een rat? In plaats van lobbyen, roddelen, naaien en vernederen, gaat het in het nieuwe boek over misselijkheid, boosheid en troost. De fysieke ongenoegens die veel mensen bij het begin van de werkweek voelen staan symbool voor het onbehagen van werknemers, die hun natuurlijke impulsen moeten bedwingen om netjes hun taken te kunnen vervullen in de moderne, rationele organisaties. In plaats van een ‘brief’ aan de lezer die ontaardt in een praktijkhandleiding om zo rattig mogelijk te worden, is Het Maandagmorgengevoel geschreven in de vorm van een klassiek essay over walging en berusting. Met grappige tekeningen van Peter van Straaten.
In zijn ruime en lichte werkkamer in Amsterdam is Joep Schrijvers inmiddels begonnen aan zijn derde boek. In de lijvige boekenkasten langs de muren staan klassieke filosofen en psychologen broederlijk naast elkaar. Plus maar liefst twee exemplaren van Doen!, het boek van Ben Tiggelaar over persoonlijke groei.
In deze kamer is Schrijvers, begeleid door Wagner-muziek, bezig met zijn ambitieuze onderzoek naar de aanpassingsproblemen van de menselijke diersoort, die moet zien te overleven in een wereld van spreadsheets, persoonlijke ontwikkelingsplannen en balanced scorecards. De Rat en Maandagmorgen gaan allebei over deze overlevingsstrijd; het eerste boek over aanpassingsstrategieën en het tweede over de mogelijkheden en onmogelijkheden om je diepere gevoelens onder controle te krijgen.
Hoe laat gaat uw wekker op maandagmorgen?
“Om een uur of acht. Half acht.”
Kost het moeite om eruit te komen?
“Dat kost weinig moeite. Het is een soort klok die wordt afgedraaid. Waar ik maar aan te gehoorzamen heb.”
Wanneer komt dat onbehagen van de maandagmorgen dan?
“Het is een uiting van een groter onbehagen dat je om je heen ziet. Voor mij komt het als ik zit te schrijven en het lukt niet. Niks lukt. Maar het móet. ‘Waarom doe ik dit?’ vraag ik me af. Er ontstaat een onaangenaam gevoel. Het maandagmorgengevoel is daarvan het symbool.”
U schrijft: “Elke theorie over menselijk gedrag zou eigenlijk moeten beginnen met een fenomenologie van het kotsen.” Wat is dat?
“Het onbehagen uit zich vaak in misselijkheid. Onze gevoelens over het werk zitten vaak op een diepe laag. De laag van het lichaam, het vlees. Daar gaat mijn boek over. We hebben er alledaagse woorden voor: ik word daar misselijk van, een rotstreek, het stinkt hier. Die nare, walgende belevenissen die je ervaart in je lichaam, die moeten we serieuzer nemen.”
U vindt dat daar te weinig aandacht voor is?
“Het zou meer mogen.”
We gaan een kantoorgebouw binnen. We hangen onze jas weg en daarnaast onze gevoelens. Nu zijn we rationeel en gaan we werken aan de jaarcijfers. Is dat het?
“Ik wil niet alle emoties goedpraten. Als iemand zijn gevoelens volgt en op straat iemand verkracht, ga ik heus niet zeggen dat we moeten applaudisseren. Het gaat om de worsteling. Het is een onvermijdelijk bijproduct van onze beschaving dat we worstelen met onze driften en emoties. Het driftleven past moeilijk bij de hightech organisaties en het nuttigheidsdenken. Je eigen leven als een project zien. Tegelijk leveren die organisaties ook enorm veel voordelen op. Dus er zit een onvermijdelijkheid in. We moeten iets van onszelf opgeven om te werken. Dat geeft onbehagen en verdriet.”
Wat heeft de stoïcijnse troosttraditie, waar u een beroep op doet, te bieden?
“In de klassieke oudheid is er een hele traditie geweest van troostgeschriften. In die tijd was er meer dan voldoende tegenslag, rampspoed en lijden. Schijvers zoals Seneca en Cicero hebben zich beziggehouden met de vraag hoe je daar het best mee om kan gaan. Bijvoorbeeld: kun je je situatie verbeteren, de wereld veranderen? Zo nee, dan is het onzinnig om het te proberen. En: vergelijk je eigen misère met het lijden van een ander. Als een ander er nóg slechter aan toe is dan jij, dan is dat reden om al weer een stukje vrolijker te worden.”
U draagt troost aan, maar u komt in het boek niet met oplossingen.
“Dat is de grootste kritiek die je kunt hebben, of het grootste verwijt dat je mijn boek kunt maken. Waarom komen we niet in opstand? Rebellie! Fuck the world! Het punt is dat ik niet overtuigd ben dat zo’n pragmatische houding werkt. Laten we eerst maar de onvermijdelijkheid onder ogen zien. Dat is de betekenis van troost: aanvaarding, neerleggen bij de feiten. Daar zit iets zwarts in. Ik heb overwogen of ik nog een hoofdstuk zou schrijven: ‘Waar is de hoop?’ Maar die heb ik op dit moment niet. Misschien in een volgend boek.”
In het boek trekt u van leer tegen ‘treurbedrijven’ zoals organisaties die een collegiale en warme community proberen te zijn. Is dat geen oplossing voor het onbehagen, als bedrijven zich met zingeving bezighouden?
“Dat is pure cosmetica. Het optutten van wat in verval is. Moet mijn bedrijf mij zingeving aanpraten? Ik geloof daar niet in, daar worden mensen alleen maar cynisch van. Of je krijgt van die rare dingen, dat je weer met zijn allen de hei op moet en dat er een tekst op je kussensloop is geborduurd: ‘We are one team.’ Hoe je over zingeving denkt is een privé-zaak. Bedrijven moeten zich uit het privé-domein houden. Het is de verdienste van Judith Mair (die pleit voor een striktere scheiding van werk en privé, red.) geweest dat daar meer aandacht voor is gekomen.”
Toch zijn zingeving en bezieling de grote managementtrends van het moment. We moeten met zijn allen naar teambuildingsessies en zorgen dat we geen collega’s meer zijn maar vrienden.
“En? Doet u dat? Bent u zo’n mak schaap?”
Als ik het niet doe, krijg ik het verwijt dat ik me niet coöperatief opstel.
“Dan zet u uw masker maar op, het masker van de coöperatieve medewerker eerste klas. Een zekere collegialiteit, akkoord. Maar we moeten echt niet gaan doen alsof we een grote familie zijn. Dat is flauwekul.”
Een andere trend is maatschappelijk ondernemen. Vaak ook met het doel om zingeving voor de medewerkers te bewerkstelligen. Of medewerkers kunnen vrijwilligerswerk doen onder werktijd. Wat vindt u daar van?
“Verkleutering. Mensen zijn zelf in staat over dat soort dingen na te denken. Bedrijven hoeven zich daar niet mee bezig te houden. Wat een bedrijf moet doen is goed zijn voor zijn medewerkers en voor zijn klanten, meer niet. Vrijwilligerswerk doe je maar in je eigen tijd, daar hoort het thuis.”
Wat vindt u dan van Peter Bakker van TPG die zich uitgebreid in Afrika laat fotograferen? Is het geen signaal naar alle postbodes, die denken: ‘Wat werk ik bij een goede onderneming’?
“Ik geef een ander voorbeeld: Schiphol. Waar ze allemaal bomen gaan planten om te laten zien wat een goed bedrijf het is. Intussen word je hier waar ik woon om vijf uur ’s ochtends wakker gebulderd door startende charters. We moeten de bedrijven op dat soort dingen afrekenen, niet op de lipstick en de opvulmiddelen. Ook bij Ahold hadden ze een prachtig mission statement opgeschreven. Maar intussen. Wat ik erg vind is dat het geloof in dergelijke mooie woorden verdwijnt. Wat zegt het nog, die mission statements. Niks toch?”
Zou het beter zijn om die toneelstukjes dan maar niet meer op te voeren?
“Het bedrijf zou eerlijker kunnen zijn en zeggen: dit willen we. Zo veel mogelijk omzet halen. We huren jou, als werknemer, in om een bepaald kunstje te doen. We hebben een zakelijke contract. Niets community, binding, inspiratie. Het is in zekere zin een terugkeer naar de bureaucratie waarin de verhouding van werkgever en werknemer zakelijk is. Verder geen verwachtingen, ontplooiing, ontwikkeling.”
Pleit u voor bureaucratie?
“Ik heb een ambivalente houding. Bureaucratieën hebben heldere procedures, hebben iets redelijks en rechtvaardigs in zich. Als belastinginspecteur kan ik u geen voordeel geven als ik u aardig vind. Je werkt van negen tot vijf, doet je ding, dan ga je weer naar huis, ook dat is bureaucratie. Maar aan de andere kant, het is nu eenmaal zo dat werk en privé door elkaar heen lopen. We hebben die mobiele telefoons nu eenmaal. We hebben geen printplaat in onze kop waarmee we kunnen omschakelen van ‘privé’ naar ‘werk’. En ons driftleven kunnen uitschakelen.”
U heeft wel eens gezegd: ‘Weg met de managers en eerherstel voor de chefs.’ Wat is het verschil tussen de manager en de chef?
“‘Chef’ schrijf je met een kleine c. Het gaat om uit de operatie opgeklommen mensen die op een kruispunt zitten in de organisatie. Ze kennen hun pappenheimers en weten waar het in het bedrijf over gaat. Net als de hoofdonderwijzer die zelf voor de klas heeft gestaan. Ze houden van het vak en hebben oog voor detail.”
En de manager?
“Die is bezig met zijn balanced scorecards, total quality processen en omzet.”
De manager is oppervlakkiger? Hij komt en gaat?
“De manager is minder met het vak bezig. Hij jobhopt meer. Zijn belangstelling ligt bij de hogere organisatiepolitiek of bij zijn volgende baan. Wat ik wil is dat er meer aandacht komt voor de eigenschappen van de ouderwetse baas, die diep betrokken is bij de ontwikkelingen in het bedrijf en op de afdeling. De brigadier.”
Kunt u zeggen van wie dit citaat is: ‘Wanneer het leven door onze vingers glipt, krijgen we het pas te pakken’?
“Dat herken ik. Dat is een citaat uit mijn laatste column in Intermediair.”
Wat bedoelde u daarmee?
“Ik ben onder de indruk geraakt van een essay van de Duitse theoloog Josef Pieper, die schreef dat alles onder een nuttigheidsregime wordt gebracht. We gaan de agenda’s op elkaar leggen, we plannen en ordenen onze dagindeling, op dat en dat tijdstip gaan we quality time met elkaar hebben. Alles is veel te veel in het teken van de doelmatigheid komen te staan, aldus Pieper. Die column van mij was een pleidooi voor meer lanterfanten. Meer lummelen. Er moeten meer dingen gebeuren die nu toevallig eens niet gepland, niet gecontroleerd zijn. Dan gebeuren juist de meest spannende dingen.”
Is dat ook wat u niet bevalt aan Doen! van Ben Tiggelaar? U noemt het een ‘potsierlijke therapie’.
“Het is een illusie dat alles maakbaar is, dat je je eigen leven volledig naar je hand kunt zetten. Daarvoor is het leven veel te onvoorspelbaar. Bovendien is het een illusie om te denken dat we ons driftleven volledig kunnen beheersen. Je kunt je eigen buien en stemmingen niet intomen. Ik begin me steeds meer te verzetten tegen de opvatting dat het leven een project is. Weg met die boeken, we gaan gewoon uit onze neus eten. Lummelen.”
In de opvatting van Tiggelaar zou lummelen misschien wel kunnen, maar dan heet het een pauze als beloning voor het werken.
“Sodemieter toch op daarmee. Dat is lanterfanten dus niet. Laten we het eens omdraaien. We maken het lummelen dominant, met daarin eilanden van nut en noodzaak. Dus precies andersom van zoals het instrumentalisme het wil hebben. Dan wordt het leven veel interessanter.”
U heeft niet toevallig een hekel aan Ben Tiggelaar? Omdat hij misschien nog betere verkoopcijfers heeft dan u?
“Onzin. Heb ik te klagen? Totaal niet.”
Het is de klassieke tegenstelling. De behavioristische psychologie van belonen en bestraffen bij Tiggelaar, tegenover Freud. Bij u gaat het om biologische drijfveren.
“Ik ben geïnteresseerd in het toevallige en het onvoorspelbare. Dingen die gewoon gebeuren. Het driftmatige en irrationele. Zet een groep mensen bij elkaar en wat krijg je? Gevechten, macht. Dat was mijn eerste boek. Het tweede boek gaat over het chagrijn dat je dan krijgt.”
Was u zenuwachtig bij het tweede boek? Over hoe het zou worden ontvangen?
“Ik heb de tijd nodig gehad om moed te verzamelen. Iemand zei: je moet niet je tweede boek schrijven maar meteen beginnen aan je derde. Dan ben je daar maar vanaf.”
Kent u het tv-programma Single Luck?
“Nee, waar gaat dat over?
Het gaat over popgroepen die één grote hit hebben en daarna nooit meer. Ook al doen ze nog zo hun best.
“Daar heb ik aan gedacht. Stel dat ik één klapper heb, meer niet. En dat die klapper toevallig mijn eerste boek was. Het zij zo. Wat moet ik met dat soort gedachten? Stoppen met schrijven?”
Of eindeloos het succes van de rat uitmelken? Presentaties en cursussen geven? Veel geld verdienen?
“Van schrijven word je niet rijk. Ik ben in loondienst bij de Baak, daar gaat het geld van de presentaties naartoe. Ik heb me afgevraagd of de smaak van het publiek de leidraad moet zijn bij wat ik schrijf. Het antwoord is nee. Ben ik helemaal eerlijk als ik ‘nee’ zeg? Ook nee. Volgens mij was het Gerard Reve die zei: ‘Een schrijver heeft ook een winkeltje.’”
Ziet u zichzelf nu volledig als schrijver?
“Nog niet. Ik vind dat je drie boeken geschreven moet hebben en bezig zijn met het vierde om die eretitel te mogen voeren. Ik heb ook een hekel aan mensen die zich op hun 26ste senior consultant noemen. Het is bovendien een hele klus om hiermee de schoorsteen te doen roken. Ik verdien mijn brood als docent.”
Waar gaat het volgende boek over?
“Dat gaat Wild Vlees heten. Het gaat verder waar Het maandagmorgengevoel eindigt: bij de constatering dat de mens vlees is. Het gaat over de mismatch tussen de beschaving en de woelingen des vlezes. Dat is ook het thema waar ik nu voordrachten over geef: getemd vlees. Hoe tem je de mens?”
Dat klinkt negatief. Naar slavernij.
“Om het braaf te formuleren: hoe past de mens in de moderne organisatie? Met alle onvoorspelbaarheden, driften en onderlinge politiek? Hoe kan een organisatie dan toch zorgen dat het werk wordt gedaan? Toen ik hierover een keer een voordracht hield bij een jubilerend bedrijf – over het temmen van de mens – kreeg ik als afscheidscadeau een rijzweep.”
Is uw conclusie niet dat het niet kan? De mens kan niet worden getemd?
“We hebben er erg ons best voor gedaan. Met training en opleidingen kun je je driften gedeeltelijk onder beheersing brengen. Voor een deel ook niet. De vraag is of we er goed aan doen een getemde samenleving na te streven. Als iedereen altijd maar onder controle staat, zou het juist wel eens heel erg fout kunnen gaan.”
CV Joep Schrijvers
1957 > geboren te Amsterdam
1982 > afgestudeerd in de andragologie, Universiteit van Amsterdam
1982-2002 > functies als docent, adviseur en projectleider bij BSO/ Origin (automatisering), Sovov (adviesbureau zorgsector) en The Vision Web (IT)
1994 > gepromoveerd op een educatief ontwerpsysteem, Universiteit van Amsterdam
2002 > in dienst bij de Baak Management Centrum VNO-NCW
2002 > Hoe word ik een rat?, Scriptum
2004 > Het maandagmorgengevoel, Scriptum
Joep Schrijvers woont samen met zijn vriend.