Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

IT-special: Lef gezocht

IT is de sleutel tot groei. Dankzij hoge investeringen in IT zijn de VS productiever, zo betogen economen en beleidsmakers. Maar is dat wel zo? En wat moeten bedrijven doen om deze gouden eieren van de productiviteit te kunnen oprapen?

Luxemburg is een van de meest welvarende landen in Europa. Deze bergstaat heeft een enorm hoog bruto binnenlands product (gdp) per inwoner, bijna twee keer zo hoog als Nederland, en ook de economische groei van Luxemburg was de afgelopen jaren adembenemend. Toch wordt het groothertogdom niet als voorbeeld gekozen voor het economisch beleid van Nederland. Er reizen geen economen en beleidsmakers naar Luxemburg om de investeringen in IT en innovatie te bestuderen.
 
Alle aandacht is gericht op de Verenigde Staten. Een jaar of tien geleden was de arbeidsproductiviteit in Nederland even op het niveau van de Amerikanen, maar sindsdien is de groei daar een versnelling hoger gegaan. De Verenigde Staten wordt jaarlijks 3,5 procent productiever, terwijl Nederland op 1,4 procent blijft steken. We raken op achterstand, samen met de andere lidstaten van Europa, en dat gaat op den duur ten koste van onze welvaart.Waarom stijgt de productiviteit van de Amerikanen zo snel? Een verklaring die de laatste jaren aan populariteit gewonnen heeft, is de vertraagde invloed van informatietechnologie. Amerikaanse bedrijven hebben de afgelopen decennia kapitalen in IT geïnvesteerd, en sinds ze al die rekenkracht zijn gaan benutten, groeit de productiviteit met sprongen. Dat is zo’n beetje de heersende mening onder bestuurders en beleidsambtenaren. Een opinie die te verklaren is doordat vele economen jaren op de zogenaamde productivity paradox gepuzzeld hebben.Deze paradox is beschreven door Nobelprijs-winnaar Robert Solow. Deze econoom stelde in 1987 dat hij overal computers tegenkwam, behalve in de productiviteitscijfers. De paradox was dus dat hoewel er fors in IT werd geïnvesteerd, de productiviteit niet toenam. Maar toen die productiviteit rond de eeuwwisseling plotseling begon toe te nemen, was de conclusie snel getrokken. Dankzij aanhoudende investeringen in IT en innovatie gaat de economie eindelijk toch in een hogere versnelling.Ook de achterblijvende productiviteitsgroei in Europa lijkt goed te verklaren met behulp van die investeringen in IT en innovatie. Europese bedrijven zijn de afgelopen decennia zuiniger geweest dan hun Amerikaanse concurrenten, dus nogal wiedes dat de kenniseconomie hier niet goed op gang komt. Europa moet als de wiedeweerga zijn achterstand inlopen, was de conclusie van de Europese Raad die in 2000 te Lissabon bijeen kwam. De verzamelde regeringsleiders stelden zichzelf ten doel het ondernemen te stimuleren, het investeringsklimaat te verbeteren, het gebruik van IT te stimuleren en de bestedingen aan research & development op te krikken naar drie procent van het bruto binnenlands product. In 2010 moet Europa als kenniseconomie de Verenigde Staten en Japan ingehaald

Gas geven
Halverwege de rit zijn de doelstellingen van de Lissabon-agenda nog lang niet in zicht. Europa dient meer gas te geven, menen beleidsmakers, want de voorsprong van de Amerikanen blijft toenemen en ook verschillende economieën in het Verre Oosten draaien beter. Europa heeft behoefte aan IT-doorbraken, zo werd dan ook gesteld in een rapport dat in opdracht van minister Brinkhorst opgesteld werd voor het Nederlandse voorzitterschap van de EU, want IT is de sleutel tot groei. En recentelijk werd IT ook door het Innovatieplatform aangemerkt als zogenaamde innovatie-as in alle sectoren van de economie. Niet alleen zou IT zorgen voor productiviteitsgroei, IT levert bovendien bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen. IT is een echte katalysator voor innovatie, zo roept het Innovatieplatform enthousiast.
Misschien een tikkeltje te enthousiast. Het pleidooi voor investeringen in IT van diverse rapporteurs begint een beetje naar een promotiecampagne voor de IT-sector te klinken. Er vallen namelijk nogal wat vraagtekens te plaatsen bij investeringen in IT, zoals menig ondernemer zal onderkennen. Op het niveau van individuele ondernemingen is volstrekt duidelijk dat zulke uitgaven in een breder kader bezien dienen te worden. Nieuwe technologie draagt in het gunstigste geval pas bij aan productiviteit en winstgevendheid als ook aan een hele serie andere voorwaarden voldaan is. De organisatie moet aangepast worden, individuele medewerkers moeten omgeschoold worden en de afstemming op leveranciers en afnemers dient opnieuw geregeld te worden. IT en innovatie zijn geen geïsoleerde factoren, ze moeten in een bredere context geplaatst worden.Voor een overheid op nationaal of Europees niveau zijn zulke nuances niet altijd van belang. Een goed onderwijssysteem maakt niet van elke scholier een hoogbegaafde uitvinder; je moet breed zaaien om te kunnen oogsten. Een stimuleringsbeleid voor onderzoek en ontwikkeling garandeert niet dat elke uitvinding een commercieel succes wordt, maar de slaagkans wordt wel groter. Faciliteiten voor betere bedrijfsvoering met behulp van IT maken niet van elke Europese onderneming een multinational, maar de concurrentiekracht neemt wel toe.
Het heeft iets van een kansspel. Met een hogere inzet neemt de winstkans toe. Maar zoals bij elke wedloop staat één ding bij voorbaat vast: wanneer je precies hetzelfde doet als je mededinger die een voorsprong heeft, loop je nooit je achterstand in. Europa moet de belangrijke best practices van Amerika overnemen, maar tegelijkertijd andere keuzes durven maken. En als Europa dat niet kan, dan zou Nederland het tenminste moeten doen. Niet het braafste jongetje van het Lissabon-klasje zijn, maar de lefgozer. Een beetje althans.

Er zijn goeie argumenten voor een eigenwijze opstelling, ook van gerenommeerde economen. John Kay, de voormalig directeur van de London School of Economics en een geslaagd zakenman, is een van de vele experts die erop wijst dat de Amerikaanse en Europese cijfers over productiviteit en productiviteitsgroei niet goed te vergelijken zijn, omdat de investeringen in IT op een verschillende manier gewaardeerd worden. Amerika hanteert een veel agressievere waardering dan Europa, zodat de bijdrage van investeringen in IT aan de productiviteitsgroei in de VS hoger lijkt dan die in Europa. Kay waarschuwt er ook voor dat een vergelijking van landen niet hetzelfde is als een vergelijking van bedrijven. Het heeft voor een land geen zin om te streven naar volledig evenwaardige productiviteit in alle sectoren, dan blijft er immers niets te ruilen over. Duitsland en Japan zijn sterk in precision machinery, en het geld dat verdiend wordt met export kan gebruikt worden om levensmiddelen, kleding en zelfs diensten (waar anderen weer beter in zijn) te importeren.Dat is ook een verklaring voor het succes van Luxemburg. In dat land is mede dankzij een gunstig belastingklimaat een heel sterk financieel cluster ontstaan dat een fenomenale groei veroorzaakt heeft. De economische groei is sinds een paar jaar echter afgenomen, zeker nu onder druk van omringende landen de belastingvoordelen voor particuliere spaarders verminderd worden. Luxemburg mist de capaciteiten om andere clusters aan te trekken. Het land ontbeert bijvoorbeeld een onderwijssysteem dat eigen kenniswerkers opleidt of onderzoek bevordert. De bereikbaarheid is bovendien slecht en ook het telecomsysteem is niet up to date. Michael Porter adviseerde Luxemburg dit jaar dan ook zijn infrastructuur te verbeteren, zijn universiteit verder te ontwikkelen en het opleidingsniveau te verhogen.

Inkomen of vrije tijd?
Niet alleen de investeringen in IT, maar ook de internationale productiviteitscijfers zijn aan debat onderhevig. Als die nader bestudeerd worden, blijkt dat Europeanen vooral minder productief zijn omdat ze minder uren werken. Europeanen lijken een andere afweging te maken in hun voorkeur voor vrije tijd versus inkomen. De doorsnee Amerikaan werkt elke week tien uur langer dan zijn Nederlandse collega, en dan is de reistijd naar en van het werk niet meegeteld. Die Nederlander produceert per uur echter meer dan zijn Amerikaanse collega en het Europese gemiddelde, al worden we langzaam ingelopen. Als de trends in productiviteitsgroei niet veranderen, worden we in 2010 ingehaald door de Amerikanen en in 2015 door andere Europeanen. Maar we hebben een keuze. We kunnen proberen slimmer te werken, en we kunnen er naar streven om meer te werken.Ook kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij de macro-economische relatie tussen investeringen in IT, innovatie en productiviteitsgroei. Dat doet William W. Lewis bijvoorbeeld, oprichter van het McKinsey Global Institute. Hij bestudeert al sinds 1990 het vraagstuk op sectorniveau en stelde onder meer vast dat het economisch succes van Japan in de jaren tachtig gebaseerd was op de hoge productiviteit in de auto-industrie, de staal- en de elektronicasector. In vrijwel alle andere sectoren had Japan een achterstand. Nu andere auto- en elektronicafabrikanten het Japanse model gekopieerd hebben, stagneert de groei van die economie.Het McKinsey Global Institute stelde verder vast dat er in de Verenigde Staten veel meer mensen in de dienstensector werken dan in Europa. De ontwikkeling van diensten in Europa wordt belemmerd door reguleringen (vestigingseisen, openingstijden) en marktbeschermende maatregelen. De productiviteit van de Europese dienstensector blijft daardoor ernstig achter bij die in de VS. Zelfs Engeland onder Thatcher kon niet tippen aan de VS, omdat met name retail en horeca gebukt gaan onder strenge regels. Dat was de boodschap die Lewis aan de Britse minister van Financiën Gordon Brown kon brengen, en sindsdien wordt er in het Verenigd Koninkrijk driftig gedereguleerd in de dienstensector. Tesco geldt inmiddels als de beste retailer ter wereld, en zelfs aan de beruchte sluitingstijden van de Britse pubs is nu een einde gemaakt.Lewis en de zijnen keken ook naar de opmerkelijke productiviteitstoename in de Verenigde Staten. De onderzoekers van McKinsey concludeerden dat niet IT aan de basis stond van deze sprong voorwaarts, maar versoepelde regelgeving en procesinnovatie in belangrijke sectoren. Vrije mededinging resulteert in ondernemingen zoals Wal-Mart die een enorme productiviteitsvoorsprong op hun concurrenten kunnen nemen. IT is slechts één facet van dit succesverhaal, niet de doorslaggevende factor.

Weidewinkels
Het principe van vrije mededinging en een zeer terughoudende overheid dat door het McKinsey Global Institute wordt uitgedragen, ondervindt in Europa geen al te warme ontvangst. Over flexibilisering van de arbeidsmarkt en verruiming van de winkelsluitingstijden valt in Nederland nog wel te praten, maar deregulering van de woningbouw en vrije vestiging van weidewinkels, daar zijn we nog niet aan toe. Het idee om productiviteit per sector te bekijken, wordt daarentegen enthousiaster onthaald. De Nederlandse productiviteitsprofessoren Bart van Ark en Eric Bartelsman stellen in het rapport Fostering Excellence op basis van sectoranalyses zelfs dat ongeveer de helft van de Europese industrie productiever is dan hun Amerikaanse mededingers. De voorsprong van de VS wordt vooral verklaard doordat de grote succesvolle ondernemingen in Amerika beter in staat gesteld worden te excelleren dan hun Europese concurrenten. Europa biedt geen ruimte aan uitslovers.
Van Ark signaleert bovendien met behulp van data die door zijn Groningen Growth and Development Center GGDC verzameld zijn, dat in de VS vooral de IT-sector en IT-gebruikende dienstverleners voorlopen in productiviteitsgroei, terwijl Europa een voorsprong heeft in IT-intensieve productie en overige industrie. We doen het niet alleen beter in chemie, levensmiddelen en papier; ook de productiviteitsgroei in de nutssector, telecommunicatie en zelfs computerservices is hoger. Van Ark en Bartelsman stellen dan ook dat Europa zijn achterstand op Amerika compleet kan inlopen als we de detailhandel, groothandel en financiële dienstverlening ruimte geven om echt op Europees niveau te kunnen concurreren.
Een studie van de Italiaanse hoogleraar Francesco Daveri bevestigt deze observatie. Het is volgens Daveri bepaald niet ondenkbaar dat de Europese productiviteitsgroei achter loopt om dezelfde reden als waarom de Europese investeringen in IT en innovatie achterblijven, namelijk omdat het Europese ondernemersklimaat te veel beperkt wordt door te veel regelzucht.Uit de cijfers van het GGDC valt nog iets anders af te leiden. In retail, wholesale en banking heeft de VS een voorsprong. Maar de Amerikaanse detailhandel en groothandel – samen goed voor dertig procent van de totale productiviteitsgroei – zijn eigenlijk geen typische kennisindustrieën. En de twee branches die in de VS de grootste sprong voorwaarts gemaakt hebben, zijn de visserij en de bosbouw. Niet bepaald kennisintensieve sectoren. In de industrie, telecommunicatie, computerservices loopt Europa voor. Die kenniseconomie waar de Lissabon-agenda naar streeft, staat kortom al aardig in de steigers. Europa moet gewoon het lef hebben om de nationale beschermingsconstructies rond zijn banken en detailhandel te doorbreken, dan zorgt de toenemende mededinging als vanzelf voor groeiende productiviteit. Daar is helemaal geen apart IT-beleid voor nodig.

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Meer informatie

Productiviteitpagina
Groningen Growth and Development Center
Business Intelligence