Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Er zal altijd publiek geld nodig zijn’

Paul Fentener van Vlissingen, oprichter van African Parks, gelooft niet dat hij het managen van wildlife-parken ooit commercieel interessant zal kunnen maken. “Maar ik ben trots dat ik op deze leeftijd nog een virtuele organisatie uit de grond heb gestampt.”

Hij is nog altijd voorzitter van de raad van commissarissen bij het SHV-concern (tot mei volgend jaar), maar verder vult Paul Fentener van Vlissingen zijn dagen met zijn passie: de Afrikaanse wildernis. MT sprak hem in Zambia, in het door ‘zijn’ African Parks (AP) gemanagede Liuwa Plains, waar hij op doorreis vanuit Angola een paar dagen doorbracht.

Wat heeft u in Angola gedaan?
“Ik heb een gesprek gehad met president Dos Santos, die ons had uitgenodigd om te praten over het eventueel bij African Parks onderbrengen van twee Angolese natuurparken: Iona aan de kust en Cangala, waar volgens de overlevering de reuzensabelantiloop, het nationale dier van Angola, nog te vinden zou moeten zijn. Er wordt een expeditie uitgerust om dat dier te vinden – een zaak van nationaal belang – en daar is African Parks bij betrokken. Mocht in de toekomst het verzoek komen Cangala te managen, dan is AP daartoe bereid.”

En dat andere park, Iona, gaat dat door AP gemanaged worden?
“Daar moet nog enige studie naar gedaan worden, maar ik acht de kans vrij groot. Het zal iets nieuws voor ons zijn, want er hoort een stuk Atlantische oceaan bij, waar bijvoorbeeld walvissen rondzwemmen.”

Zuid-Afrika, Zambia, Ethiopië, Malawi en nu Angola. AP begint de vorm aan te nemen van een mini-multinational. Wat wilt u over een jaar of tien bereikt hebben?
“Dan wil ik een organisatie hebben opgebouwd waarin honderden mensen gecomitteerd werken aan het behoud van de Afrikaanse natuur, in een publiek-private samenwerking. En dat publiek-private bedoel ik wereldwijd. African Parks moet straks gezien worden door overheden en internationale organisaties als de VN als dé partner voor wildlife-management, die dus ook als zodanig gefinancierd kan worden.

Dus toch publieke gelden. Is het succesverhaal van AP, Marakele National Park in Zuid-Afrika, al winstgevend?
“Nee, hoewel straks met het openen van het kampeerterrein en enkele lodges, de inkomstenstroom flink zal moeten toenemen. Het succes zit hem er vooral in dat het park al achthonderd dieren heeft uitgevoerd naar andere parken. Voor een park dat er in 1995 nog bedroevend slecht bij lag, een ongekend succes.
“Overigens denk ik dat het nooit zonder publieke gelden zal kunnen. Je moet die parken zien als musea, die een universele waarde hebben voor de mensheid. Als de Nederlandse overheid zou stoppen met de subsidiëring van het Rijksmuseum, dan zou de hele beschaafde wereld daar schande van spreken.”

Mooi gesproken. Eerst brengen wij in Europa onze eigen diersoorten om zeep en dan gaan we de Afrikanen vertellen dat ze zorgvuldig moeten zijn met deze ‘musea’.
“Dat is waar, daar zit iets hypocriets in. Er zwemt per slot van rekening geen zalm meer in de Rijn. Maar ik heb nog nooit een Afrikaan ontmoet die moedwillig de parken hier om zeep zou willen laten helpen. En er is haast bij, dat weten de regeringen op dit continent ook. Ze zeggen alleen: wij hebben de kennis en het geld niet.”

En die heeft u wel.
“Kennis wel, geld is ook voor ons een probleem. Ik heb in totaal zo’n vijftig miljoen in m’n Afrikaanse activiteiten zitten, plus het geld van onze Amerikaanse investeerders. Ook onze fondsen zijn beperkt, daarom zijn we ook aan het kijken naar mogelijkheden voor bijvoorbeeld sponsoring. Wij bezitten de kennis om die parken nieuw leven in te blazen en we onderzoeken in welke mate we daaruit geld kunnen genereren. Liuwa Plains, hier in de Western Province in Zambia, moet straks safari-toerisme gaan trekken. Maar de inkomsten daaruit zijn erg onregelmatig. Er zal altijd publiek geld nodig zijn om de museumfunctie van zo’n park te kunnen waarborgen.
“Tegelijkertijd is het een economische impuls van jewelste voor deze regio. Het park alleen al verschaft honderd banen aan de lokale bevolking en de bestedingsimpuls voor de lokale economie moet je niet onderschatten. En als straks het safaritoerisme op gang komt wordt dat alleen maar meer. Maar het zal nooit zo zijn dat dit nationale park de economie in z’n geheel hier op een hoger plan kan brengen. Dat zullen de mensen zelf moeten doen.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Over Liuwa Plains gesproken. African Parks is hier een joint venture aangegaan met de Zambian Wildlife Authority (ZAWA) en het Barotse Royal Establishment (BRE), het bestuursorgaan van de Litunga, de traditionele koning van de Western Province in Zambia. Hoe bevalt de samenwerking?
“Och, laat ik het zo zeggen: African Parks heeft zeventig procent van de zeggenschap in de managamentcompany die met die joint venture is gecreëerd. Dat is een keiharde voorwaarde. Onze geldschieters moeten erop kunnen rekenen dat we professioneel bezig zijn. Dus we horen de andere partijen aan, maar wij hebben het beslissingsrecht. Het park en de dieren zijn en blijven overigens eigendom van BRE, ofwel de bevolking van de Western Province.”

Klinkt behoorlijk zakelijk voor een organisatie zonder winstoogmerk.
“Dat klopt. We opereren als een bedrijf, maar we zijn een stichting onder de Nederlandse wetgeving, waarvan ik voorzitter ben. De enige mensen die fulltime bij ons op de loonlijst staan, zijn onze parkmanagers. Verder wordt al het werk door parttimers gedaan, verspreid over ondertussen aardig wat landen. Zelfs de directeur in Nederland houdt er andere activiteiten op na. Daar ben ik trouwens best trots op, dat ik op deze leeftijd nog een virtuele organisatie uit de grond heb gestampt.” <