Hoe kwam de oprichting tot stand?
Henry Ford bouwde zijn eerste auto lang voordat hij Ford Motor Company oprichtte. In 1896 bedacht hij de Quadricycle, een auto op benzine met een topsnelheid van 32 kilometer per uur. Met de opbrengsten wist Ford voldoende startkapitaal bij elkaar te krijgen om zijn eerste eigen bedrijf te kunnen opzetten. Zijn vader, een succesvol agrariër, zag voor zijn zoon eerder een toekomst in de landbouw dan in de techniek, maar hoewel Ford nooit te beroerd om op de boerderij te werken, wilde hij toch aan de slag in de technische sector. In 1891 ging hij werken als ingenieur bij het bedrijf Edison Illuminating (van de beroemde uitvinder Thomas Edison). Ford maakte veel indruk op Edison en hij leerde veel op zijn werk, maar toch bleven de snelle ontwikkelingen in de autoindustrie hem fascineren. Het was uiteindelijk Edison zelf die Ford aanmoedigde dan maar zelf auto’s te gaan bouwen.
Met de opbrengsten van zijn Quadricycle-ontwerp startte een enthousiaste Ford in 1899 met zijn eerste eigen bedrijf, de Detroit Automobile Company. Deze onderneming ging echter al snel failliet. Ook met de Henry Ford Company die hij daarna oprichtte (1901) wist hij de markt niet te veroveren, en de aandeelhouders dwongen hem het bedrijf te verlaten. De aanhouder wint, want met de oprichting van Ford Motor Company in 1903, lukte het Ford – mede door de groeiende vraag naar auto’s – eindelijk om een stabiel bedrijf in de markt te zetten en met zijn ‘Model A’ een plekje te veroveren tussen de concurrentie, waaronder Olds Motor Works.
In 1906 kreeg Ford een grote tegenslag te verduren. Advocaat George Selden had al in 1878 een patent aangevraagd op de automotor en eiste daarom patentrechten van alle fabrikanten, dus ook Ford. In tegenstelling tot de andere fabrikanten, die altijd keurig voor de rechten hadden betaald, vond de ondernemer dit grote onzin. Hij stapte naar de rechter, die Selden sommeerde tot het ontwikkelen en bouwen van een eigen automodel. Dit deed de advocaat in 1906, waarna de rechtbank hem in 1909 in het gelijk stelde. Ford hield stug vol en ging in hoger beroep. Hij won de zaak uiteindelijk in 1911, slechts een jaar voor het octrooi van Selden zou aflopen.
Waarin onderscheidde Henry Ford zich van zijn concurrenten?
Hoewel dit misschien moeilijk voor te stellen is, was het hebben van een auto tijdens het begin van de vorige een echt luxeproduct en alleen weggelegd voor de allerrijksten. De arbeiders die de auto’s in de fabrieken in elkaar zetten, konden hier alleen maar van dromen. De meeste autofabrikanten hielden deze verdeling in stand; niet omdat ze het vanwege de productiekosten onmogelijk achtte om de prijzen te verlagen, maar omdat ze hier gewoonweg het nut niet van inzagen.
Henry Ford dacht daar echter anders over. Voor hem was de auto het vervoermiddel van de toekomst voor de Amerikaanse middenklasse. Hij droomde ervan dat zijn arbeiders niet alleen goede auto’s zouden maken, maar hier ook zelf in konden rijden. Om dit te verwezenlijken, moest Ford de auto op de een of andere manier toegankelijk maken voor een groter publiek, de massa.
De T-Ford stond model voor Fords grote ambitie. Dit model kostte bij zijn marktintroductie in 1908 zo’n 850 dollar en steeg in 1909 naar 950 dollar. Onbetaalbaar voor de gewone man. Omdat Ford zijn fabriek eind 1910 verhuisde naar een nieuwe locatie en daar als eerste autofabrikant ter wereld met een lopende band werkte, gingen de productiekosten aanzienlijk omlaag en kostte de T-Ford uiteindelijk 680 dollar.
Daarnaast introduceerde Ford de vijf dollar-dag, waarbij de toenmalige werkdag van negen uur met een dagloon van iets meer dan twee dollar werd vervangen door een werkdag van acht uur met een dagloon van vijf dollar. Volgens de ondernemer zorgde een goed honorarium voor meer gemotiveerde werknemers, die dankzij het hogere loon uiteindelijk konden kopen wat ze wilden, dus ook een eigen auto.
In de zomer van 1914 slaagde Ford erin de T-Ford nog goedkoper te maken (490 dollar) dan hij al was (in vergelijking met andere auto’s). Dit deed hij door iedere klant een bedrag van vijftig dollar retour te beloven indien de fabriek een jaarproductie van 300.000 stuks zou bereiken. Dat lukte. Met iedere verkochte auto gingen de kosten verder omlaag; zo kwam de droom van het hebben van een eigen Ford voor iedere ‘simpele’ arbeider’ binnen handbereik, en maakte Ford juist veel meer winst door de stijgende verkoopcijfers. Zo slaagde het autofabrikant erin marktleider te worden (en voor lange tijd te blijven) in Amerika.
Hoe staat Ford er nu voor?
Tijdens de recessie van 2008 kreeg Ford net als de andere grote Amerikaanse autofabrikanten General Motors en Chrysler een paar grote klappen. Na een paar enkele magere jaren wist de autofabrikant in 2010 weer een voorzichtige winst te noteren. Dit geldt overigens vooral voor de binnenlandse markt, want in Europa en Azië had Ford ook al vóór de economische crisis veel last van de concurrentie.
Mede dankzij de introductie van nieuwe kleinere, zuinigere en dus goedkopere modellen, waar zelfs de Amerikaanse consument een beetje warm voor lijkt te lopen, gaat het met Ford weer de goede kant op. In 2012 wist de fabrikant een klein 135 miljard dollar om te zetten en realiseerde het een nettowinst van 5,6 miljard dollar. De autofabrikant heeft een groot deel van zijn schulden afgeslost, maar is er nog lang niet. Het blijkt van de Grote Drie over de meeste veerkracht te beschikken.