Fast fashion, oftewel laaggeprijsde kleding van kleding-corporates zoals de H&M, Primark of Zara, die je na een paar keer dragen weg kunt gooien: startup-ondernemers als Lieke Pijpers (The Next Closet) en Thijs Verheul (United Wardrobe) protesteren al lange tijd tegen deze McDonaldisering van de kledingindustrie. Koop je namelijk voor een tientje een shirt bij de H&M, dan kun je er de klok op gelijk zetten dat het milieu daarvoor de prijs betaalt.
Over deze tak van sport – en met welke duurzame alternatieven ondernemers komen – gaat de opmerkelijke tentoonstelling ‘Fast Fashion. Die Schattenseiten der Mode’ in het Rautenstrauch-Joest-Museum, te Keulen. Sprout bezoekt de tentoonstelling, die deze, jawohl, ‘Schattenseiten’ – schaduwzijden dus – op pijnlijke wijze aan het licht brengt.
Het succes verklaard
Je hoeft geen genie te zijn om het succes van fast fashion te verklaren. Modieuze kleding, ontworpen door hippe designers, die voor een prikkie wordt verkocht. Wie wil dat niet? Om de vaart erin te houden, bieden fast fashion-bedrijven om de paar weken een nieuwe collectie aan. Influencers, vaak tieners, bombarderen YouTube ondertussen met goed bekeken video’s, waarin ze hun laatste – spotgoedkope – aankopen bij de H&M of Primark laten zien.
Dat doet iets met onze psyche, meent het museum. We citeren: “Deze marketingtruc appelleert aan onbewuste menselijke instincten: kiezen voor een relatief goedkoper aanbod voedt de illusie van zuinigheid en vergroot daarom de mogelijkheid tot verdere consumptie.”
Om ervoor te zorgen dat kledingwinkels hun collecties geregeld kunnen vervangen, hanteert de fast fashion-industrie giga-snelle levertijden: het kost slechts 2 weken om een kledingstuk in de schappen te krijgen. In die tijd wordt het kledingstuk zowel ontworpen, geproduceerd in een lagelonenland als getransporteerd naar het westen.
Het Keulse Rautenstrauch-Joest-Museum met de fast fashion-tentoonstelling.
Mondialisering
Je zou zeggen dat dit leidt tot de mooiste neoliberale idealen van mondialisering. Door productiewerk immers naar derdewereldlanden te outsourcen krijgen dit soort landen er een geoliede industrie bij, waardoor hun inwoners – net als westerlingen ten tijde van de Industriële Revolutie – de sociale ladder kunnen beklimmen. Kijk maar naar China, dat de afgelopen decennia veel welvarender is geworden. Wij in Europa, Japan en de VS krijgen er door de lage loonkosten in de derde wereld goedkope kledij voor in ruil.
Wie echter verder in de keten duikt, zoals men bij deze tentoonstelling doet, merkt al snel genoeg op dat deze idealistische stelling weinig meer is dan wishful thinking. We zien wat TV-programma’s als De slag om de Klerewereld van journalist Teun van de Keuken en het momenteel lopende EO-programma Genaaid al belichtten: een sector waarbij het centraal stellen van de klant ten koste gaat van de rechten van arbeiders en het milieu. Een sector dus die zich allerminst houdt aan het befaamde Donutmodel van econoom Kate Raworth.
Allereerst die arbeiders. We zien de inmiddels bekende beelden van een ingestorte kledingfabriek in Bangladesh, waarbij 1.134 mensen om het leven kwamen. Zoals we inmiddels weten, was de bouwconstructie ondermaats. Het staat bovendien symbool voor menig arbeidsbetrekking in de derde wereld. Fast fashion-arbeiders maken lange dagen, werken vaak 6 tot 7 dagen per week, maar verdienen vanwege de prijzenoorlog in het westen soms niet eens genoeg om de huur te betalen. Dikwijls werken ze de hele dag onbeschermd met chemische stoffen, wat een verwoestende werking heeft op hun gezondheid.
Lees ook: Hoe Rutger Vlaming met Suittruck maatpakken van gerecycled textiel groot wil maken
Schreeuwende konijnen
Ook het dierenrijk wordt ernstig benadeeld door fast fashion. Hartverscheurend is een video, waarin we zien hoe een angorakonijn het uitschreeuwt terwijl het diertje zonder verdoving geplukt wordt. De vacht kan vervolgens dienen als stof voor bijvoorbeeld een trui.
En wat te denken van al het onderwaterleven in menig Aziatische rivier? We zien een foto van een Filippijnse rivier (zie hieronder) die volledig onder de roze schuim zit. Het blijkt afval dat kledingfabrieken direct in het water dumpen. Dat er arme gezinnen aan de rivier wonen voor wie het water hun primaire waterbron is, doet er voor de fabrieken niet toe.
Er iets aan doen, zou immers betekenen dat de bedrijfskosten omhoog moeten. Hiermee riskeren zij dat H&M of Zara overstapt naar een andere fabriek. Dit toont dus de keerzijden van de mondialisering van de kledingbranche aan: grote corporates die bewust naar landen uitwijken waar geen beschaafde, of goed nageleefde regelgeving is omtrent arbeidersrechten en het milieu.
Extra pijnlijk wordt het wanneer de tentoonstelling aanstipt dat duurdere kleding niet automatisch betekent dat arbeiders substantieel meer betaald krijgen. Doorgaans, zo stellen de Duitsers, zorgt het vooral voor een verhoging van de bedrijfswinsten. Met andere woorden: met een H&M-shirtje van 30 euro ben je er nóg niet.
Lees ook: Deze kledingstartup openbaart de hele prijsopbouw van zijn overhemden
Recycling? Nutteloos
En wat gebeurt er met al die kleding waar we op zijn uitgekeken en die we aan het goede doel geven? Lang niet altijd iets nuttigs, zo laat het museum zien. We zien een video waarin Indiase arbeiders dit soort kleding kapot maken. Dit doen ze zodat de kleding niets meer waard is. Zo kunnen mensen het niet stelen en op de markt verkopen. Hun werkgever maakt vervolgens lakens van de stof. Volgens het museum kun je je kleding beter upcyclen: restaureer je oude kleding gewoon en draag het af. Lakens kunnen bedrijven immers op een veel efficiëntere wijze maken.
Iedereen heeft ze wel eens gekregen: T-shirts met een flauwe tekst erop. ‘The man, the legend’, en meer van dat soort heerlijk foute klassiekers. Maar goed, je draagt ze wellicht één keer op een feestje, waarna je ze waarschijnlijk in de kledingbak van het Rode Kruis kiepert. Deze shirts belanden uiteindelijk in straatarme landen waar men geen Engels spreekt en de teksten dus niet begrijpt, zo leren we. We zien Haïtianen, die rondlopen in ‘I pee in pools’-shirts (zie foto beneden).
Wat te doen: outsourcing dan maar volledig uitbannen door lokaal te produceren? Dat zou peperduur zijn en bovendien zonde van de eerder benoemde neoliberale idealen, waarbij bewoners van derdewereldlanden de sociale ladder kunnen beklimmen. Bovendien: koop je een shirt met als label ‘Made in Italy’, dan hoeft dat niet te betekenen dat al het fabriekspersoneel ook daadwerkelijk in Italië werkzaam is. Slechts een deel uit het productieproces dient in dit land te zijn uitgevoerd om dit label te bemachtigen, zo leren we. Met andere woorden: wie dus slechts zijn knoopjes in Italië laat produceren, zit al snel goed.
Moeten we dan maar al onze kleding tweedehands kopen, bij hippe vintage-zaakjes of online via de eerder genoemde platforms United Wardrobe of The Next Closet? Het zijn prachtige startups waar we als Nederlanders trots op mogen zijn, maar laten we eerlijk zijn: we willen ook weleens iets nieuws aan.
Slow fashion
Dat het ook anders kan, laat het museum in het tweede deel van zijn tentoonstelling zien. Zogeheten slow fashion-bedrijven doen ook aan outsourcing, maar in tegenstelling tot de fast fashion-ondernemingen doen zij de neoliberale idealen wél eer aan: ze voorzien hun personeel van goede arbeidsomstandigheden, gebruiken natuurlijke materialen en hebben respect voor het milieu. In plaats van singulair werken ze circulair, wat inhoudt dat oude kleding niet op de boot naar India hoeft, maar direct wordt gebruikt voor de vervaardiging van nieuwe kledingstukken. Het Nederlandse Mud Jeans bouwde hier bijvoorbeeld een succesvol businessmodel omheen.
Na afloop van de tentoonstelling lopen we een stukje door de Keulse winkelstraten. De kas spekken van bedrijven die zorgen voor schreeuwende konijnen en roze rivieren, dat willen we niet meer, dus gaan we op zoek naar dat alternatief: slow fashion.
Keulen blijkt een stad die duurzaamheid hoog in het vaandel heeft zitten en er blijken dan ook verscheidene kledingwinkels te zijn die uitsluitend slow fashion verkopen. Bij één van deze zaken lopen we naar binnen, om de winkel uiteindelijk te verlaten met een vest van het Duitse duurzaamheidsmerk Armed Angels.
We hebben ons laten vertellen dat dit één van de beter betaalbare slow fashion-merken is. Toch is onze bankrekening 70 euro lichter. Tuurlijk, de kwaliteit zal beter zijn dan die van fast fashion-kledij, maar toch: bij de H&M zou je voor iets wat vrijwel hetzelfde oogt 20 euro betalen. Wellicht zorgen hogere omzetten voor bedrijven als Armed Angels in de toekomst voor hogere oplages en dus lagere prijzen, maar voor nu geldt: deze bedrijven moeten concurreren met fast fashion-shirtjes van een tientje. Zoals kledingprofessor Jose Teunissen onlangs nog aan Tegenlicht zei over de fast fashion-reuzen: “Als er 30 procent wordt verkocht tegen de normale prijs, dan hebben zij hun marge al gehaald. Dan gaat er 30 procent weg in de uitverkoop en dan blijft er nog een hele grote bulk onverkocht.”
Een behoorlijke uitdaging dus voor innovatieve impact-ondernemers. Het is dan ook weinig verrassend dat ze awareness over de branche inzetten als hun voornaamste marketingtool. Hoe meer je immers over de schaduwzijden van de industrie leert, des te sneller je als consument op zoek zult gaan naar slow fashion. Op het label van ons gekochte vest prijken dan ook in koeienletters de woorden ‘eco’ en ‘fair’. Of ze er, in de woorden van Teun van de Keuken, de ‘slag om de klerewereld’ mee zullen winnen? Daarvoor zullen vermoedelijk nog flink wat exposities nodig zijn.