De casus
Mevrouw Robé dreef een winkel in luxe tweedehandskleding. Particulieren gaven hun gebruikte luxe kleding bij haar in consignatie, Robé probeerde die voor de eigenaren te verkopen. Robé en haar man waren lid van de lokale golf- en countryclub. Robé had een bedrijfslidmaatschap. Zij voerde de kosten van haar lidmaatschap op als bedrijfskosten; haar echtgenoot betaalde de kosten van zijn lidmaatschap privé. Robé betaalde ook voor sponsoring van de golfclub: in ruil daarvoor mocht zij in het gebouw van de golf- en countryclub een bordje ophangen met de naam van haar onderneming en werd zij vermeld in het clubblad.
Na een boekenonderzoek bij de golfclub schrapte de inspecteur de aftrek van de kosten van Robé’s bedrijfslidmaatschap. Hij stelde dat die kosten als niet-aftrekbare standsuitgaven moesten worden aangemerkt, dan wel als uitgaven met een overheersend privé karakter. Dat leverde Robé navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op over de jaren 2003 tot en met 2005.
Robé ging tegen die aanslagen in beroep. Zij stelde dat zij met het lidmaatschap van de golfclub probeerde om haar doelgroep te bereiken. Rechtbank Arnhem vond het aannemelijk dat de kosten waren gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming: Robé kon via de golfclub in contact komen met potentiële leveranciers van de luxe tweedehandskleding die zij verkocht, en haar onderneming kon door de vermelding in het blad van de golfclub naamsbekendheid verwerven.
Het standpunt van de inspecteur dat sprake was van standsuitgaven wees de rechtbank af. Met standsuitgaven wil iemand het maatschappelijk aanzien of gewicht van zijn functie tot uitdrukking brengen, en daarvan was in de gegeven situatie volgens de rechtbank geen sprake, mede ook vanwege de relatief bescheiden omvang van de kosten. Van aftrekbare sponsorkosten — zoals Robé bepleitte — was evenmin sprake: tegenover de kosten van het lidmaatschap stond een duidelijke tegenprestatie van de golfclub. De rechtbank kwalificeerde de kosten van het bedrijfslidmaatschap als representatiekosten. Alleen jammer voor belanghebbende: tot een aftrek kwam het niet. De kosten gingen onder in het niet aftrekbare drempelbedrag voor representatiekosten. De kosten waren lager dan de drempel voor aftrek van onderhoudskosten (van € 1.600 in 2003 en 2004 en € 4.000 in 2005) en kwamen zodoende niet voor aftrek in aanmerking.
Commentaar
Deze uitspraak is voor belanghebbende een pyrrusoverwinning, maar voor veel andere ondernemers pure winst. Rechtbank Arnhem gaf al eerder aan dat de kosten van een bedrijfslidmaatschap van de golfclub aftrekbare bedrijfskosten kunnen zijn en in deze uitspraak is het zo ver: de kosten worden erkend als zakelijke representatiekosten. Deze positieve uitspraak heeft een sterk feitelijk karakter: de aftrek van golfkosten is case-law.