Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Amerikaanse autoindustrie dankt ellende aan zichzelf

Het beloofde steunpakket van veertien miljard dollar voor de autoindustrie in de VS is vandaag afgeschoten. De vakbonden weigeren akkoord te gaan met loonverlagingen.

Daarom ziet het republikeinse deel van de Amerikaanse senaat geen heil meer in een steunpakket voor onder andere Ford, General Motors en Crysler. Zij vroegen eigenlijk om 34 miljard dollar staatssteun.

 

Een zware dobber voor de Amerikaanse economie, waarin de autoindustrie een grote rol speelt.

 

History Repeating

Je kunt je afvragen of we nu medelijden moeten hebben met fabrikanten als General Motors. De Amerikaanse autoindustrie heeft namelijk al eerder flinke klappen opgehad, namelijk tijdens de opkomst van Japan als economische grootmacht.

 

Tot die tijd hadden de Amerikanen eigenlijk alleen de Europese auto-industrie als concurrent. Die kenmerkte zich door een zekere degelijkheid, wat voor sommige Amerikanen een reden was om buitenlands product te rijden.

 

Het Aziatische wagenpark concurreerde echter op een veel belangrijker punt met dat van de VS: fabrikanten als Mitshubishu leverden goedkopere karretjes, die bovendien zuinig reden, in tegenstelling tot de notoir benzineslurpende Amerikaanse bakken.

 

Nationalisme

De Amerikanen reageerden curieus op het economische gevaar uit het Oosten. In plaats van hard werken aan zuinigere motors, zetten de fabrikanten een aggressieve mediacampagne in. In eigen land had dat succes: al snel werd het door de wat behoudendere Amerikanen gezien als landverraad om in een ‘Jappanner’ te rijden, wat leuk geïllustreerd werd in de jaren tachtig klassieker Gremlins.

 

Hierin vertelt een redneck over monstertjes die volgens hem in buitenlandse apparatuur huizen. Verhalen over deze ‘Gremlins’ werden in de realiteit al langer uitgewisseld door piloten, die de monstertjes de schuld gaven van technische mankementen in vliegtuigen. De Gremlins uit de film blijken uiteraard in de door-en-door Amerikaanse truck van de redneck verstopt te zitten.

 

Het inspelen op nationalisme is in de VS wel vaker een geslaagde manier om de consument (of de kiezer) achter je product te scharen. In Europa kalfde het enthousiasme over de Amerikaanse auto’s echter geleidelijk af. De degelijkheid van de eigen autoindustrie bleek een sterker merk. Bovendien deden Europese fabrikanten wel hun best het aantal kilometers per liter brandstof te vermeerderen.

 

Gemiste kans

De Amerikaanse autoindustrie heeft destijds flink moeten inboeten en is later met een aantal merken alsnog aan de slag gegaan met ietwat zuinigere motoren. Mondjesmaat, want de succesvol gefabriceerde elektrische EV1 van General Motors werd om onduidelijke redenen van de markt gehaald, zoals te zien is in de documentaire Who killed the electric car?

 

Waar de Amerikaanse auto-industrie de kennis in huis had om koploper in milievriendelijke technologische ontwikkeling te zijn, koos ze ervoor de olie-industrie te vriend te houden. In een tijd waarin duurzaamheid bon ton is, blijkt de Amerikaanse industrie kansen te hebben laten liggen om de nummer één van de wereld te zijn in innovatie en milieuvriendelijkheid. Dat had ze, met de consument met de hand op de knip, niet veilig gesteld voor de kredietcrisis, maar het had ze vrijwel zeker een gezondere positie op de wereldmarkt gegeven.

 

Wat vindt u?