We kunnen weer trots zijn op onze gebouwde omgeving. Het bedrijf is een merk geworden, en dus verruilt Nederland de grijze kantoorkolos voor spraakmakende architectuur. Onze hotspots gezien door de ogen van de Britse architect Jonathan Woodroffe en de Spanjaard Alberto Nicolau. “Dit lijkt op Starwars.“
Weinig, veel te weinig bouwden we afgelopen decennia in Nederland om trots op te zijn. Efficiënt waren de omvangrijke kantoor- en winkelcomplexen in de jaren zestig. Functioneel bleken de betonnen kantoorflats met vensterloze galerijramen in de jaren zeventig. Praktisch waren de platte, raamloze bedrijfshallen uit de jaren tachtig. Maar mooi?
Waarom bouwden we niet stijlvol, gracieus of speels? Was het onze Hollandse nuchterheid? Amerikaanse architecten schroomden nooit om met robuuste wolkenkrabbers macht en status uit te stralen. Nederland deed gewoon, en dat was blijkbaar al gek genoeg. Voor hoogbouw gold tot voor kort zelfs een uitgesproken afkeer. Nog altijd moet Nederland het doen met welgeteld één echte wolkenkrabber: het 151 meter hoge gebouw van Nationale Nederlanden in Rotterdam.
Tien jaar economische voorspoed keerde het tij. De platlanders gaan de hoogte in. Op dit moment zijn er vijf wolkenkrabbers van meer dan 150 meter in ontwikkeling. Het mag niet alleen hoog, het mag ook imposant, opzichtig en gedurfd. Het strakke functionalisme van de jaren zeventig maakt plaats voor een veelheid aan vormen en stijlen. We kijken niet meer raar op van marmeren zuilen, glazen façades en nostalgische puntdaken in één gebouw. Postmodern, noemen kunstkenners zo'n samenraapsel van stijlen. Het hoogtepunt dan wel dieptepunt van deze postmoderne architectuur zijn de Arnhemse wijk Kattenbroek en het Groninger Museum.
Je kunt het mooi vinden of niet, maar de nieuwe wind die door de Nederlandse bouwkunst waait, heeft ons met stip op de internationale kaart gezet. Nederland architectuurland. Challenging, zo vinden buitenlandse commentatoren de opvallende nieuwbouw die hier onder de hijskranen vandaan komt. Eindelijk kunnen we weer eens trots zijn op onze gebouwde omgeving. Of niet? Management Team ging op pad met twee buitenlandse architecten, de Brit Jonathan Woodroffe en de Spanjaard Alberto Nicolau. Wat vinden zij van de nieuwe Nederlandse bedrijfsarchitectuur? Bouwen we echt zo fraai, vernieuwend en gedurfd als we denken?
Pindakaas
Op de Rotterdamse Kop van Zuid staat een straf windje. “Lekker Hollands,” zegt Woodroffe tegen Nicolau. Beiden weten dat Rotterdam er veel aan gelegen is om dit verwaarloosde havengebied om te toveren tot het neusje van de zalm waar het gaat om wonen en werken. De Erasmusbrug was het begin. De rest volgt langzaam maar gestaag.
Voor Alberto Nicolau is de Kop van Zuid een halve thuiswedstrijd. Als hij in Nederland werkt, heeft hij hier een appartement. Vanuit zijn woonkamer kijkt hij uit op het nieuwe kantoor van KPN, gebouwd door de beroemde Italiaan Renzo Piano. Omwonenden haten het vanwege de flashy lichtshow op de gevel, waar zij elke avond stapeldol van worden. De rest van Rotterdam kent het vanwege zijn schuine gevel, waardoor het lijkt alsof het in het water gaat vallen.
“Mooie façade,” vindt Jonathan Woodroffe. “Die schuine lijn is niet helemaal mijn stijl, maar als toegangspoortgebouw, zo pal naast de Erasmusbrug, is het een groot statement voor KPN.”
“Ach, het is een goede poging,” tempert Nicolau. “Maar niet erg succesvol. Alle aandacht ging uit naar de voorkant. De achterkant is veel minder goed uitgewerkt.”
Het KPN-gebouw bewijst hoe moeilijk het zelfs voor een architect van het kaliber Piano is om in Nederland te werken. Woodroffe: “Piano moest het doen met een beperkt budget. Dat is waarschijnlijk de reden dat de achterkant niet goed uit de verf komt.”
Het KPN-icoon van Piano vecht om aandacht met een ander hoog gebouw op een steenworp afstand: het World Port Center aan het eind van de Wilhelminakade, ontworpen door de niet minder beroemde Amerikaanse architect Norman Foster. Het is 124 meter hoog, slank en staat pal naast de oude terminal van de Holland Amerika Lijn.
“Strong building,” vindt Woodroffe, “met een sterke uitstraling. Als alleenstaand object is het prachtig. Maar het staat hier helemaal op de verkeerde plek.” De Brit en de Spanjaard kijken om zich heen, naar de vervallen loodsen en afgetakelde pakhuizen langs de kaden. “Op zo'n plaats zet je dít toch niet neer,” zegt Alberto Nicolau hoofdschuddend. “Het past helemaal niet in de omgeving. Het hoge gebouw leidt alle aandacht af van de Holland Amerika Lijn. Dat is misschien architectonisch niet zo bijzonder, maar wel belangrijk voor Rotterdam.”
Knock it all down and build it again. Dat is, in de ogen van de buitenlandse architecten, typerend voor hoe wij met onze schaarse ruimte omgaan. Als we nieuwbouw plegen, kijken we weinig naar de omgeving. Woodroffe en Nicolau scharen zich na de eerste etappe in een café bij metrostation Wilhelminaplein achter een cappuccino. Woodroffe: “Een stadsbestuur of een bedrijf wil een statement maken met een gebouw of een stuk stad. En hoe doen ze dat? Ze laten die taak over aan de architect. Liefst een met een grote naam. Het idee komt meestal van de projectontwikkelaar: 'Laten we Renzo Piano vragen'. Of: 'We moeten iets van Norman Foster hebben'. Architecten als Foster en Piano staan in elk geval garant voor een bepaalde kwaliteit. Maar vernieuwend voor de architectuur zijn ze niet altijd. Ze danken hun populariteit vooral aan herkenbaarheid. De projectontwikkelaars weten wat ze – ongeveer – kunnen verwachten.” Het is, zegt Woodroffe, net als met pindakaas: je koopt Calvé omdat het de naam heeft, niet omdat het de beste pindakaas is.
Het gevolg is dat ons landje langzaam verandert in een oord met een groeiend aantal fraaie, maar losstaande gebouwen, die net als het World Port Center geen enkel verband hebben met hun omgeving. “Het is niet Norman Fosters schuld,” beklemtoont Alberto Nicolau, “het zijn de gemeente en de projectontwikkelaar die bedenken dat daar zo'n flat moet komen. Foster krijgt gewoon een opdracht en voert 'm uit.”
Collage
Het kan ook anders, weet Nicolau. Hij staat op een pleintje op de hoek van de Bezemstraat en de Gedempte Gracht in Den Haag. De wind is gelukkig gaan liggen en een Hollandse bui is net voorbij. Voor dit stukje stad, nu nog ontsierd door een schutting voor een rij sloopwoningen, ontwerpt Nicolau zélf een woonblok. Hoe het er straks uitziet? Hij haalt diep adem. Het uitzicht op de Nieuwe Kerk zal in elk geval blijven. De mooie bomen wil hij beter laten uitkomen. De lelijke gevel gaat hij wegwerken. Het nieuw ontstane pleintje moet een intiem, besloten karakter krijgen.
“Dit vind ik nou mooi!,” zegt Woodroffe als de Spanjaard is uitgepraat. “Je praat een kwartier over het gebouw dat je gaat maken, zonder íets over het uiterlijk te vertellen. Dat is ook wat wij proberen: niet zomaar een mooie façade maken, maar iets bouwen dat past in de omgeving. Nederlanders moeten daar nog erg aan wennen. Wij krijgen vaak kritiek omdat we niet met concrete plannen komen.”
Het wordt de hoogste tijd voor een bezoekje aan de trots van de hofstad: 'Den Haag Nieuw Centrum', oftewel het gebied tussen het centraal station en de binnenstad. Vijf miljard trok Den Haag uit voor de facelift van dit stadshart. De nieuwbouw moet het imago van Den Haag veranderen van slaperige regeringsstad in een hippe, trendy place to be.
Blikvangers in Nieuw Centrum zijn Castalia, Helicon en de nabijgelegen Zurichtoren. Het ministerie van VWS is de gelukkige bewoner van Castalia en Helicon. Castalia is een bakstenen gebouw met twee puntdaken, ontworpen door de Amerikaan Michael Graves. Ernaast ligt Helicon, drie terrasachtige bouwblokken gemaakt door Sjoerd Soeters. Een logge kantoorkolos uit de jaren zestig, het Transitorium, werd halverwege de jaren negentig omgebouwd tot dit feestelijke geheel. Op een steenworp afstand staat de zeshoekige Zurichtoren, bewoond door het gelijknamige verzekeringsconcern en gebouwd door de Italiaan Cesar Pelli. Mét het Groninger Museum en de Amersfoortse wijk Kattenbroek strijden Castalia, Helicon en de Zurichtoren om een plaatsje in de eregalerij van de postmoderne architectuur.
Woodroffe doet zijn best om iets aardigs over de gebouwen te zeggen. “Ze hebben een sterke identiteit. Als landmark zijn ze succesvol. Voor de stad is het goed. Maar het is niet mijn stijl, ik vind ze niet mooi.” Ook Nicolau kan weinig waardering voor de 'facelift' opbrengen. “Het is een uitermate conservatief gebouw,” vindt hij, blikkend op Castalia. “Het neemt elementen uit het verleden en gebruikt ze opnieuw: de bakstenen, de puntdaken, de kleine raampjes. Pure nostalgie. Het appelleert aan het romantische idee van het geborgen huis. Dat vinden mensen leuk. Persoonlijk vind ik het afschuwelijk. Het heeft de beeldmerken volledig uit proportie geblazen. Het is een stripachtig gebouw geworden.” Woodroffe valt hem bij: “Dit soort gebouwen zijn gedateerd, nog voordat ze er staan. Er is niets vernieuwend aan.”
Den Haag, zo vinden beide heren achter hun volgende kop koffie, beging de fout om de ontwikkeling van de binnenstad over te laten aan al te beroemde architecten. Nicolau: “Ze hebben Cesar Pelli niet gevraagd omdat hij de beste visie heeft op de ontwikkeling van de Haagse binnenstad anno 2001. Nee, ze hebben hem gevraagd omdat hij Cesar Pelli heet. En Pelli denkt op zijn beurt: 'ik móét hier een bijzonder gebouw neerzetten, want ik ben immers Cesar Pelli'.”
De Haagse binnenstad, meent het duo, is daardoor veranderd in een collage. Aan de ene kant staat het in de volksmond als 'IJspaleis' aangeduide strakke, oogverblindend witte stadhuis/bibliotheek van Richard Meier (wat de heren wél mooi vinden). Daarnaast de transparante kolos van glas en staal van het ministerie van VROM (óók mooi). En pal aan de overkant van de straat de postmoderne gezelligheid van Castalia, Helicon en de Zurichtoren. “Den Haag weet niet wat het wil. What are they going to build next?,” vraagt Woodroffe zich vertwijfeld af.
Starwars
Brengt Amsterdam het er beter vanaf? Want ook de hoofdstad zet de tanden in een aantal gewaagde stadsontwikkelingsprojecten. De bekendste – en voor het bedrijfsleven belangrijkste – is de ontwikkeling van de Zuidas. Dat is het stuk A10 tussen de Rai en de Amstelveenseweg. Nog even wachten, en dan staan hier de hoofdkantoren van de grote jongens uit de bank- en verzekeringswereld. De meeste ontwerpen liggen nu nog op de tekentafel, maar het kantoor van ABN Amro staat al fier overeind.
Aan het gebouw van ABN Amro heeft Woodroffe bijzondere herinneringen, zo zegt hij na afloop van de wandeling boven een kop Hollandse kippensoep. Hij was lid van het ontwerpteam van het Rotterdamse architectenbureau Neutelings Reidijk, dat meedeed aan de competitie voor het beste kantoorontwerp. Op een bierviltje maakt Woodroffe een schetsje: “We ontwierpen een gebouw als een soort blokkendoos, verspringende lagen met open ruimten ertussen. De bank wees het af. Het zag er niet stabiel uit. En dat paste niet bij hun uitstraling.” Het winnende ontwerp van de Amerikaan Henry N. Cobb is wel robuust. Twee hoge, in elkaar geschoven kantoortorens. “Het past bij het conservatieve, degelijke imago dat de bank wil hebben,” vindt Woodroffe. “Als zodanig is het een geslaagd gebouw.”
In scherp contrast met deze degelijkheid staat het hoofdkantoor van ING, een stukje verderop. Het is in aanbouw, maar het geraamte verraadt al dat het bepaald geen doorsnee kantoorkolos wordt. De een vindt het lijken op een schoen, de ander op een boot, en een derde noemt het een groot insect. “Dit gebouw heeft een totaal andere uitstraling. Dit lijkt op Starwars,” zegt Woodroffe. “Het ontwerp is gedurfd, optimistisch, toekomstgericht. Dát wil ING uitstralen. Heel anders dan bij ABN Amro.”
Geen windeieren
Je zou bijna vergeten dat het gros van de Nederlandse kantoren nog altijd is gehuisvest in goedkope, anonieme projectontwikkelaarsprojecten. Hoe minder identiteit zo'n standaard kantoorgebouw bezit, hoe beter. Een potentiële huurder mag immers niet schrikken van een al te excentriek uiterlijk. De lichtshow op de KPN-gevel, de schoen van ING en de strip-gebouwen in de Haagse binnenstad breken in elk geval rigoureus met die anonieme bescheidenheid.
Achter een laatste kop koffie vatten de heren de tocht nog eens samen. Branding through architecture, merkenbouw door architectuur. Dát is wat de nieuwe hoofdkantoren van ABN Amro, ING en KPN doen. En Den Haag is een variant op het thema, hier doet niet het bedrijfsleven maar de stad zélf aan merkenbouw door architectuur. Wat je ook van het resultaat mag vinden, het legt de architecten in elk geval geen windeieren. En de naam en faam van de Nederlandse architectuur evenmin. Alhoewel. “Ach,” mijmert Woodroffe, “dat egalitaire, dat no-nonsense, dat heb ik hier in Nederland altijd best leuk gevonden.”
Architecten Jonathan Woodroffe en Alberto Nicolau
Jonathan Woodroffe
De Brit Jonathan Woodroffe (37) kent Nederland inmiddels op zijn duimpje. In 1994 won hij de Europan, een internationale wedstrijd voor jonge architecten. Woodroffe ontwierp, met zijn partners van architectenbureau S333, een gebouwencomplex van woningen en winkels voor het Groningse CiBoGa-terrein. Het ontwerp wordt op dit moment gebouwd. Na de wedstrijd trokken Woodroffe en zijn partners naar Amsterdam. “Ik wilde me graag in Nederland vestigen. In Engeland is het voor jonge architecten vreselijk moeilijk om projecten uitgevoerd te krijgen.” S333 sleepte onlangs een nieuwe prijs in de wacht (Living the year 2000) voor de herontwikkeling van een industriële zone in Grenoble.
Alberto Nicolau
In 1999 won de Spanjaard Alberto Nicolau (32) de Europan-wedstrijd met zijn partner Montse Dominguez. Dat deden zij met een ontwerp voor Almere: een complex met winkels en woningen, per auto bereikbaar op elke verdieping. Het ontwerp is nog niet uitgevoerd. Dit jaar pendelt Nicolau op en neer tussen Rotterdam en Madrid. In Madrid werkt hij deels voor zijn eigen bureau Alberto Nicolau + Montse Dominguez, deels voor de Spaanse architect Rafael Moneo. Als projectmanager van Moneo werkt hij aan de ontwikkeling van drie woonblokken in de binnenstad van Den Haag, in opdracht van BAM NBM Vastgoed. Het Rotterdamse architectenbureau Claus en Kaan ondersteunt hem met lokale expertise. “Als buitenlandse architect móét je hier samenwerken met een lokale partner. Er zijn te veel regeltjes, die leer je nooit allemaal kennen.”
KPN, Rotterdam
Wat: kantoorgebouw KPN
Waar: Rotterdam, Kop van Zuid
Architect: Renzo Piano
“Voor KPN is het een goed gebouw. De façade kreeg veel aandacht. Aan de achterzijde is het veel minder uitgewerkt. Je ziet dat Piano waarschijnlijk heeft moeten werken met een beperkt budget.”
World Port Center, Rotterdam
Wat: World Port Center
Waar: Rotterdam, Kop van Zuid
Architect: Norman Foster
“Sterk gebouw. Als op zichzelf staand object is het prachtig. Maar in dit havengebied staat het volstrekt op de verkeerde plaats.”
Rechtbank, metro en Belastingdienst, Rotterdam
Wat: rechtbank, metrostation, Belastingdienst
Waar: Rotterdam, Kop van Zuid
Architect: Zwarts & Jansma Architecten, Cees Dam, West 8 Landscape Architects
“Je ziet dat hier meer architecten aan hebben gewerkt. Het is een compilatie, een beetje van alles wat. Een gebouw zonder eigen identiteit. Teleurstellend.”
Helion, Castalia en Zurichtoren, Den Haag
Wat: Helion en Castalia
Waar: Den Haag, Nieuw Centrum
Architect: Michael Graves en Sjoerd Soeters
Wat: Zurichtoren
Waar: Den Haag, Nieuw Centrum
Architect: Cesar Pelli
“Uiterst conservatieve gebouwen. Elementen uit het verleden worden opnieuw gebruikt en uit proportie geblazen. Ze zijn al gedateerd voordat ze klaar zijn.”
Stadhuis en bibliotheek, Den Haag
Wat: stadhuis en bibliotheek
Waar: Den Haag, centrum
Architect: Richard Meier
“Een klassiek modern gebouw. Het straalt uit dat alles in de wereld geordend kan worden. Als je binnen bent, is het prachtig. Net een museum.”
ABN Amro, Amsterdam
Wat: hoofdkantoor ABN Amro
Waar: Amsterdam, Zuidas
Architect: Henry N. Cobb
“Een behoudend gebouw. Voor ABN Amro straalt het een sterke corporate image uit, die past bij hoe de bank wil zijn: degelijk en conservatief.”
ING, Amsterdam
Wat: hoofdkantoor ING
Waar: Amsterdam, Zuidas
Architect: Meijer en Van Schooten
“Dit gebouw is speels en toekomstgericht. Net als het gebouw van ABN Amro heeft het een sterke uitstraling. Maar het imago van ING is totaal anders, veel optimistischer.”