Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Hoe geëmancipeerd is het bedrijfsleven?

Hoe is het gesteld met het emancipatieproces? Die vraag beantwoordt de vandaag uitgekomen emancipatiemonitor van het CBS. In hoeverre zullen de streefcijfers voor 2010 worden gehaald? Een rijtje facts en figures.

Arbeidsdeelname
– Van 2005 tot 2007 is de nettoarbeidsparticipatie (baan van minstens twaalf uur per week) van vrouwen van 15-64 jaar gestegen van 53 procent naar 57 procent. Bij gelijkblijvende groei wordt het streefcijfer (65 procent in 2010) niet gehaald.
– De brutoarbeidsdeelname (werkende én werkzoekende) van vrouwen van 20-64 jaar is gestegen van 61 procent in 2005 naar 64 procent in 2007. Het streefcijfer (74 procent in 2016) kan bij eenzelfde ontwikkeling worden gerealiseerd.
– De stijging van de arbeidsparticipatie deed zich voor in alle leeftijdscategorieën, op alle opleidingsniveaus (behalve bij vrouwen met een wetenschappelijke opleiding), in alle typen huishoudens en herkomstgroepen. De sterkste groei deed zich voor onder oudere vrouwen, middelbaar opgeleide vrouwen en Marokkaanse vrouwen.
– De arbeidsdeelname is het laagst onder oudere vrouwen (55-65 jaar), vrouwen met alleen basisonderwijs en Turkse en Marokkaanse vrouwen.
-De arbeidsmarktpositie van allochtone vrouwen is gevoeliger voor conjunctuurschommelingen dan die van autochtone vrouwen.
– De beroepenscheiding op de arbeidsmarkt is niet afgenomen; er is zelfs sprake van een lichte toename sinds 2001. De groei van de arbeidsdeelname van vrouwen heeft vooral plaatsgevonden in de traditionele vrouwenberoepen, zoals de zorg.

Kinderen en huishouden
– Driekwart van de vrouwen wil weer gaan werken of meer uren werken, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Flexibele werktijden, thuiswerken en verlof kunnen opnemen voor een ziek kind zijn de belangrijkste voorwaarden.
– Lager opgeleide vrouwen stoppen vaker met werken bij de geboorte van het eerste kind dan middelbaar en hoger opgeleide vrouwen. Daarnaast werkte in het jaar voor de geboorte al 39 procent van de laagopgeleide vrouwen niet (meer).
– Vrouwen nemen veel vaker ouderschapsverlof op dan mannen; hoger opgeleide vrouwen doen dit veel vaker dan laag- en middelbaar opgeleide vrouwen.
– Een ruime meerderheid van de bevolking vindt dat een buitenshuis werkende moeder net zo'n warme relatie met haar kinderen kan hebben als een moeder die niet werkt. Een fulltime baan voor moeders wordt echter door een grote minderheid van de bevolking afgekeurd. Voor vaders met jonge kinderen vindt 40 procent van de bevolking een baan van vier dagen ideaal.

Inkomen
– Vrouwen met een eigen inkomen ontvingen in 2006 gemiddeld 18.000 euro, dat is bijna 55 procent van wat mannen verdienden.
– Vrouwen verdienden in 2005 82 procent van het bruto-uurloon van mannen. Een deel van de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen is te verklaren door verschillen in werkervaring, opleiding en sector. Daarnaast blijft een onverklaard loonverschil over van 6 procent in het bedrijfsleven en 3 procent in de overheidssectoren.
– De economische zelfstandigheid van vrouwen is van 2004 tot 2006 gestegen met een procentpunt naar 43 procent. Deze ontwikkeling is onvoldoende om het streefcijfer van 60 procent in 2010 te halen
– Vrouwen bouwen veel minder aanvullend pensioen (via hun werkgever) op dan mannen; de verschillen zijn al zichtbaar in de leeftijdscategorie van 30-35 jaar. Gehuwde vrouwen en weduwen bouwen nog minder pensioen op dan de andere categorie vrouwen. Deeltijdwerk en (tussentijds) stoppen met zijn de belangrijkste oorzaken voor de relatief lage pensioenopbouw van vrouwen.

Leiderschap
– De top van de 100 grootste bedrijven in Nederland bestond in 2007 voor slechts 7 procent uit vrouwen. De groei van het aantal vrouwen in dergelijke topfuncties verloopt langzaam, in 2005 bedroeg hun aandeel 6 procent. Het is onwaarschijnlijk dat het streefcijfer van 20 procent vrouwen in topfuncties in 2010 wordt gehaald.
– Het aandeel vrouwen in managementfuncties in hogere en wetenschappelijke beroepen is gestegen van 21 procent in 2004 naar 26 procent in 2007. Dit is lager dan het totale aandeel vrouwen in hogere en wetenschappelijke beroepen (42 procent).
– Vrouwen maakten in 2007 27 procent uit van alle leidinggevenden.
– In de non-profitsector werken meer vrouwen in topfuncties dan in het bedrijfsleven: 20 procent in de sociaaleconomische sector, 30 procent in de sector zorg en welzijn en 35 procent in maatschappelijke organisaties.
– Het aandeel vrouwelijke hoogleraren stijgt langzaam van 10 procent in 2005 tot 11 procent in 2007. Deze ontwikkeling is niet voldoende om het streefcijfer van 15 procent in 2010 te halen.
– Bij de rijksoverheid is het aandeel vrouwen onder hogere en topambtenaren gegroeid van 17 procent in 2006 naar 20 procent in 2008. In dit tempo zal het streefcijfer van 25 procent vrouwen in de ambtelijke top in 2010 niet worden gehaald.

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Wilt u het interview lezen met CBS-hoofdeconoom Michiel Vergeer? Klik dan hier verder.