Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Exit vernieuwing

Last in, first out. Volgens dit principe worden vooral aankomende managers ontslagen. Maar pas op: met het wegsaneren van de jongste generatie werknemers dreigt Nederland te verstarren. “De drift van jongeren is een vitale kracht voor vernieuwing.”

Niet iedereen is even bedrukt over de economisch recessie. Je zou denken dat het vooral voor jonge werknemers even slikken moet zijn. Zij hebben in hun leven immers niet eerder een economische crisis meegemaakt. Maar wat wil het geval? Met name de twintigers hebben vooralsnog een grenzeloos vertrouwen in hun toekomst. ‘Hoera ik ben ontslagen’ kopte de Volkskrant boven een artikel over jonge werklozen. De teneur van het stuk: juist de jongste lichting werknemers laat zich niet van de wijs brengen door de economische downfall. Telde het CBS half augustus 414.000 werklozen, 75.000 meer dan in 2002? Zal best.
Is de werkloosheid opgelopen, van 4,1 procent tot 5,5 van de beroepsbevolking? Vervelend. Maar wat hebben zij ermee te maken?
Geboren na 1970 en gewapend met een behoorlijke dosis zelfvertrouwen, passen Martijn Blom (26) en Gert van Veldhuisen (27) uitstekend in het profiel van de ‘pragmatische generatie’. Doodgemoedereerd startten ze begin dit jaar hun eigen onderneming. Onder de naam ‘Jonge Honden in economie en beleid’ verhuren ze zichzelf als freelance adviseurs. Bang dat ze in het huidige economische klimaat geen opdrachtgevers kunnen vinden? Hoe kom je erbij. “Ik heb nog geen dag niks te doen gehad,” zegt Blom. “We hebben klanten meegenomen van onze oude werkgever. En bovendien: als het stiller wordt, kan ik toch de telefoon pakken? Als je niks te doen hebt, ligt dat echt aan jezelf.”
Fijn dat jonge werknemers zich momenteel aardig redden. Niks verwend of te kieskeurig. Even opgewekt als ze eerst talloze banen afsloegen, gaan ze nu naar schaarse arbeid op zoek. Maar Aart Bontekoning (53), adviseur in veranderingsmanagement, waarschuwt voor te veel optimisme. Al jaren doet hij onderzoek naar cultuurveranderingen in organisaties, onder meer bij ministeries, politie en brandweer. Zijn belangrijkste bevinding tot nu toe: vernieuwing in organisaties moet vooral komen van de jongste lichting werknemers. Onbelast door het bedrijfsverleden, blijken zij na binnenkomst precies de vinger op de zere plek te kunnen leggen. Bontekoning noemt dit een kwestie van intuïtie. Vraag hem niet een en ander psychologisch te verklaren. Maar jonge mensen voelen feilloos aan waar het knelt in een organisatie.
Het baart hem zorgen dat met een percentage van 9 procent de werkloosheid onder jongeren harder stijgt dan onder andere werknemers, zoals het Centrum voor Werk en Inkomen meldt. Ook aankomende managers verdwijnen daardoor momenteel met bosjes tegelijk van de werkvloer, omdat zij vaak kortlopende contracten hebben, die momenteel niet worden verlengd. Bontekoning wijst op de risico’s voor bedrijfsleven, overheid en politiek. Door toepassing van het principe ‘last in, first out’ dreigt Nederland te verstarren. Immers: als uitgerekend de pragmatische generatie wordt wegsneden, verliezen organisaties de motor achter culturele en strategische vernieuwing.
Bontkoning legt uit: “Van nature zijn jongeren gericht op verandering. Iedere generatie heeft een eigen waardenpatroon waaraan ze hun omgeving toetsen, ook hun werk. Wijkt de realiteit te veel af hun wens, dan zullen jonge werknemers hun best doen hun omgeving te veranderen. De drift van jongeren om hun waarden te laten gelden, is een vitale kracht voor organisatorische vernieuwing.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Energieverspilling

In theorie klinkt het prachtig: zet de jongste generatie in en profiteer van hun onbevangen visie. Juist ook als het economisch minder gaat. Maar heeft het ooit zo gewerkt? Overbekend is het gegeven dat de protestgeneratie, geboren rond de Tweede Wereldoorlog, nog altijd stevig in het zadel zit en maar weinig ruimte laat voor de jongeren na hen. Bontekoning geeft toe dat dertigers en veertigers niet voor niks de generatie Nix worden genoemd. Geboren tussen 1955 en 1970 vielen ze tussen wal en schip toen ze begin jaren tachtig arriveerden op de arbeidsmark. Gezien de torenhoge werkloosheid in de jaren tachtig en begin jaren negentig mochten ze blij zijn met een baan. Kritiek leveren op hun leidinggevenden, zoals de protestgeneratie wel had gedaan, of aandringen op verandering, lieten ze wel uit hun hoofd. Uit lijfsbehoud pasten ze zich aan en bouwden bruggen naar hun bazen.
Maar juist omdat de generatie Nix hun vernieuwingsdrift noodgedwongen moest laten varen, pleit Bontekoning ervoor dat de pragmatische generatie nu extra luid van zich laat horen. Met oog op de toekomst moeten werkgevers hun ‘pragmaten’ zelf ook koesteren, zegt hij. “Omdat er al een paar decennia weinig is veranderd, moeten ze jongeren nu zeker niet de laan uitsturen.” Vraag is alleen of de pragmaten zelf wel zin hebben om de taak te vervullen die de generatie Nix ook aan zich voorbij heeft laten gaan. Net als dertigers en veertigers voelen twintigers er weinig voor om heftig te protesteren tegen autoriteit, blijkt uit onderzoek van de socioloog Henk Becker.
De pragmatische generatie wil best kritiek leveren en discussiëren met hun bazen. Maar heeft het geen effect, dan houden ze ermee op. Te lang meedenken zonder resultaat vinden zij maar energieverspilling. Die mentaliteit heeft alles te maken met de florissante economische omstandigheden waarin zij opgroeiden: waarom zou je ergens blijven als je het niet naar je zin hebt? Bevalt het niet, dan zoek je toch gewoon ander werk waarbinnen je jezelf wel kunt ontplooien.
Precies om die reden willen Jonge Honden, Blom en Van Veldhuisen niet meer vast voor een werkgever werken. Van Veldhuisen werkte na zijn studie internationale economie en economische geografie bij een non-profit organisatie. Daar deed hij niet al te beste ervaringen op. “Ze zeiden dat ze jonge werknemers een kans wilden geven. En ze luisterden ook wel, maar met onze kritiek dat het management topzwaar was en ineffectief werd nooit iets gedaan. Op het moment dat er daadwerkelijk gereorganiseerd moest worden, kwamen er ineens allerlei bezwaren. Heel frustrerend.” Op een gegeven moment kreeg hij in de gaten dat de vijftigers die de leiding hadden, helemaal niet wilden veranderen. Bang om hun baan te verliezen, lieten ze het liefst alles bij het oude. “Zodat zij comfortabel tot hun pensioen hun tijd kunnen uitzitten.”
Van Veldhuizen vertrok, omdat hij zijn eigen ontwikkeling zag stagneren. Nu probeert hij van buitenaf, als adviseur, organisaties te veranderen. Heeft hij daar wel vertrouwen in? “Nou, het grote probleem als jonge werknemer was dat ik de organisatorische problemen wel signaleerde, maar niet goed wist hoe je die nu op moet lossen. Daarvoor heb ik nog te weinig ervaring. Als jonge hond, verhuren wij ons nu als junior aan oudere consultants, die ons meenemen naar een klus. De seniors profiteren van onze frisse blik. Wij leren van hun kennis en ervaring om bedrijven succesvol te reorganiseren.”
Bontekoning vindt de Jonge Honden een prachtig initiatief, maar waarschuwt ervoor dat alle werkgevers hun enthousiaste talenten in loondienst laten lopen. Goede begeleiding zou schelen. “Jonge mensen weten precies waar de dode takken hangen,” zegt hij, “Maar ze weten alleen niet hoe ze die moeten snoeien. Daar moet je ze als oudere ervaren manager bij helpen.”