Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Economie – De Chinese luchtbel

De Chinese economie groeit al twee decennia met bijna tien procent per jaar. Cijfers die even imposant zijn als angstaanjagend. Wat als de luchtbel knapt?

Een verbijsterend getal. Eén biljoen (duizend miljard) dollar aan leningen in China is oninbaar. Geld dat communistisch gerunde staatsbanken investeren in bijna-failliete (staats)bedrijven met een geringe kans dat er ooit wordt terugbetaald. Voornaamste doel: industriële groei realiseren om zo veel mogelijk mensen aan het werk te houden.
 
Dat er in China zo veel bad loans zijn is niet nieuw. Maar het probleem is groter dan de officiële cijfers, die het houden op ‘slechts’ tweehonderd miljard dollar, doen geloven. En anders dan de overheid beweert, neemt het probleem nauwelijks af. Nog steeds wordt volop geld gepompt in bedrijven die weinig anders doen dan nog meer grote machines kopen die nog meer dezelfde producten opleveren waarmee de markt bijna verzadigd is. De Chinese schoenen-, kleding- en staalbergen zijn in wording. “Overcapaciteit is de grootste bedreiging van de Chinese economie,” aldus de chef van het Chinese bureau voor statistiek eind vorig jaar.
 
Dat de Chinese kapitaalmarkt niet instort door alle verkeerde investeringen komt doordat het een gesloten systeem is, beheerst door de communistische overheid die het geld vrolijk laat circuleren. Chinese werknemers hebben geen andere keuze dan hun grote hoeveelheden spaargeld onderbrengen bij Chinese staatsbanken die het geld weer uitlenen aan de bedrijven waar diezelfde Chinezen werken. Het buitenlands kapitaal dat via de export het land binnenkomt wordt deels door de overheid ingezet om de vier grote staatsbanken financieel te ondersteunen en de slechte leningen af te kopen. Dat kan voorlopig nog wel even, omdat China zo’n achthonderd miljard aan buitenlandse deviezen heeft.
 
Zover nog niks aan de hand. Maar China heeft zich verplicht om volgend jaar de kapitaalmarkt open te stellen voor buitenlandse banken. Het land wil serieus worden genomen in de wereldhandel. Buitenlandse banken opereren veel efficiënter en dus rendabeler dan de staatsbanken en lenen alleen geld als ze er rendement op kunnen maken. Opening van de markt kan desastreuze effecten hebben. Als de Chinese spaarders meer vertrouwen hebben in de buitenlandse banken, wordt de Chinese kapitaalcirkel doorbroken.
 
Alleen nog grotere steun van de overheid kan dan helpen de banken overeind te houden. Maar zo gauw er concurrentie is, kunnen ook de staatsbanken zich niet meer permitteren geld over de bank te smijten. De talrijke niet-rendabele staatsondernemingen – op papier is een zesde al failliet, terwijl minimaal eenderde structureel verlies lijdt – krijgen dan geen leningen meer en moeten dan echt dicht.
 
Helemaal niet erg natuurlijk, als onrendabele bedrijven hun poorten moeten sluiten. Het zou voor de Chinese economie zelfs goed zijn, want dan kunnen aandacht en kapitaal verschuiven van bulkproductie van laagwaardige producten met ongeschoolde arbeiders naar slimme productie van hoogwaardige producten met goed opgeleid personeel. Dan wordt het geld dat nu met bakken tegelijk binnenkomt niet verspild maar écht geïnvesteerd. In opleiding, zorg, sociale voorzieningen. Dat biedt het land op termijn betere perspectieven. Maar zo simpel ligt het niet.

Schoenfabrieken
De Chinese economie groeit al twee decennia met tien procent per jaar. Met een bruto binnenlands product van 2200 miljard dollar is China de vierde economie ter wereld. Alle zichzelf respecterende westerse ondernemingen hebben er vestigingen. Om te profiteren van de goedkope arbeidskrachten en om – op termijn – te profiteren van de grote binnenlandse markt. Via export en buitenlandse investeringen stromen honderden miljarden dollars en euro’s China binnen. Die stroom neemt nog eens toe doordat veel buitenlandse partijen speculeren op een al jaren verwachte opwaardering van de Chinese yuan. Al die inkomende deviezen zorgen voor imposante groeicijfers.
 
Maar de welvaart komt slechts bij een klein deel van de bevolking terecht. “De Chinese economie draait op driehonderd miljoen Chinezen,” zegt Haico Ebbers, directeur van het China-instituut en hoogleraar bij Nyenrode en de CEBS business school in Shanghai. “Het verschil tussen rijk en arm is enorm. Je komt met de zweeftrein met 430 kilometer per uur Sjanghai binnen, maar als je even buiten de stad komt, heeft de tijd stilgestaan. China is een van de belangrijkste groeimarkten voor de mobieltjes van Nokia, maar tegelijk hebben driehonderd miljoen Chinezen nog nooit van hun leven getelefoneerd.” De imposante groei van de laatste decennia heeft plaatsgevonden aan de oostkust waar de economische vrijhavens werden gevestigd en in Beijing.
 
Daar zitten de private, deels buitenlandse ondernemingen, die het leeuwendeel van de groei voor hun rekening nemen. Deze bedrijven zijn hard toe aan een vrijere (kapitaal)markt. In de rest van China wordt de dienst uitgemaakt door de 150.000 staatsondernemingen, die de groei van de ‘gouden sikkel’ in het oosten niet kunnen bijbenen. Ze zijn afhankelijk van steun van de staatsbanken. Die krijgen ze ook. Elke decentrale overheid wil namelijk dat haar regio ook spectaculair groeit. Daar profiteren de lokale bevolking en de partijbonzen zelf financieel van. Dus komen er nog meer schoenfabrieken en meubelmachines bij. Want de lokale partijbonzen hebben een forse vinger in de pap bij de lokale vestigingen van de grote banken, die zeer zelfstandig opereren. “Banken, staatsbedrijven en overheden houden elkaar in een wurggreep,” aldus Ebbers.
 
De landelijke overheid beseft dat het de hoogste tijd is om de economie verder te hervormen. De kapitaalmarkt moet worden geliberaliseerd om het lukraak investeren in kapitaalgoederen een halt toe te roepen. De binnenlandse consumptie moet worden opgevoerd om de afhankelijkheid van export van laagwaardige producten te verminderen. En de extreme milieuvervuiling door de eenzijdige focus op productie moet snel worden aangepakt. Zestien van de twintig meest vervuilde steden ter wereld liggen in China. Grote rivieren staan geregeld droog, en als er al water in staat is dat ernstig vervuild.

Paradox
De paradox is dat China hervormingen nodig heeft om het land en de arme massa’s perspectief op langdurige duurzame groei te geven, maar dat die hervormingen worden tegengehouden door angst voor diezelfde massa’s. China kan zich niet kan permitteren om de huidige groei af te remmen. Het heeft de rammelende staatsbedrijven nodig om de beroepsbevolking op het minder ontwikkelde binnenland aan het werk te houden. Als die bedrijven wegvallen, komt een leger laagopgeleide werklozen op straat te staan. Die zullen niet accepteren dat in een vrijere markt het rijke oosten over hun rug nog rijker wordt.
 
Het aantal opstanden tegen corrupte ambtenaren en bedrijfseigenaren en milieumisstanden neemt de laatste jaren sterk toe. De communistische partij vreest dat grotere sociale onrust de ineenstorting van hun machtspositie en de economie tot gevolg zal hebben. De inherente zwakte van het Chinese model is de combinatie van een quasi-vrije markteconomie met een dictatoriaal regime.
 
Tot nu toe verloopt het experiment opmerkelijk goed. De Chinese overheid heeft hervormingen langzaam en succesvol doorgevoerd, zonder dat dat de machtspositie van de communistische partij heeft aangetast. “Ze weten steeds precies wat ze moeten doen, aan welke knoppen ze moeten draaien,” zegt Ebbers. “Op korte termijn werkt dat goed. Maar op lange termijn moeten ze naar een ander groeimodel en dat is een zware opgave.” De Chinese paradox is ook zichtbaar in de wens van de Chinese overheid om de afhankelijkheid van de export te verminderen door de binnenlandse consumptie te laten groeien. Om die bestedingen op lange termijn zeker te stellen, moeten industrie en kapitaalmarkt op de schop. Maar op korte termijn leiden hervormingen juist tot lagere bestedingen. De landbouw en de staatsondernemingen hebben altijd werkgelegenheid gegarandeerd.
 
Nu die baangarantie op het spel staat, sparen Chinezen als razenden voor onzekere tijden. De spaarquote bedraagt bijna de helft van het nationaal product. Als de onzekerheid over de toekomst door hervormingen groter wordt, neemt de spaarzin verder toe ten koste van de consumptieve bestedingen. Want sociale voorzieningen bij werkloosheid zijn er niet.

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Te veel geld
Alsof deze opgave al niet complex genoeg is, krijgt China de komende decennia te maken met enorme vergrijzing die handhaving van de huidige groeicijfers tot een utopie maakt. De éénkindpolitiek die ooit was ingezet om te voorkomen dat het land zijn eigen bevolking niet meer zou kunnen voeden, trekt straks een zware wissel op de economie. Waar in de westerse wereld nog een dempend effect uitgaat van de riante pensioenvoorzieningen, zijn die in China vrijwel non-existent. Iedereen moet voor zijn eigen spaarpotje zorgen. De kinderen kunnen het straks zeker niet opbrengen. Als de Chinese economie op de huidige manier blijft groeien, is het een kwestie van tijd voordat het misgaat. Tekenen van een luchtbel dienen zich aan. Te veel geld en te weinig goede investeringsmogelijkheden leiden tot megalomane infrastructuurprojecten en peperdure, maar lege kantoorgebouwen.
 
Toch is volgens Henk van Gemert, econoom en China-kenner aan de universiteit Tilburg, vanuit financieel-economisch perspectief geen sprake van een luchtbel. “Er zit fundament onder de economische groei. En China probeert de overstap van meer naar slimmer produceren te maken. Maar het loopt wel tegen enkele bottlenecks op. De overheid moet staatsbedrijven, banken en de staat herstructureren en tegelijk zorgen voor vertrouwen en rust. Sociale stabiliteit is de cruciale factor.” Jason Story, hoogleraar economie aan de Franse business school Insead, praat liever over de ‘China balance’ dan de ‘China bubble’.
 
Story verwacht dat de hervormers in de Chinese partij het uiteindelijk winnen van de conservatieve krachten, ondanks de grote gevaren die er zijn verbonden aan verdere liberalisering van markt en land. “Maar het Chinese evenwicht is heel fragiel. Probleem is dat eigenlijk niemand weet hoe een nieuw economisch en politiek stelsel eruit moet zien. Het enige wat mij de hoop geeft dat het land niet met een grote knal tot stilstand komt, is dat geen enkele Chinees – burger of partijbaas – daarop zit te wachten. China heeft in de tijd van Mao genoeg big bangs meegemaakt. En dat is nog altijd heel erg in het collectief geheugen aanwezig.” Het is te hopen dat Story gelijk krijgt. Niet alleen voor de buitenlandse investeerder. Als de vierde economie ter wereld instort beperken de stofwolken zich niet tot de Chinese buitengrenzen. China is zo verweven in de wereldhandel dat een Chinese ineenstorting een wereldwijde recessie tot gevolg kan hebben.

Chinese miljarden
1,3 miljard inwoners
1000 miljard dollar aan slechte leningen (geschat)
200 miljard dollar aan slechte leningen (officieel)
60 miljard dollar aan overheidssteun voor noodlijdende banken in twee jaar tijd
2200 miljard dollar bruto binnenlands product
800 miljard dollar aan buitenlandse deviezen
100 miljard dollar handelsoverschot in 2005
318 miljard liter olie verbruikt in 2005
1700 miljard dollar aan spaartegoeden