Elk bedrijf dat wil laten zien dat het duurzaamheid serieus neemt, voert een keurmerk. Maar welk? De wildgroei aan ecolabels is al jaren enorm. Een consortium van 85 multinationals en universiteiten is hard bezig de bokken van de schapen te scheiden en werkt aan standaardisering.
Of het nu greenwashing is door Max Havelaar-koffie te drinken, FSC-houten meubilair en spaarlampen te hebben of het compleet cradle to cradle maken van de bedrijfsvoering; er is bijna geen bedrijf meer dat niet ‘iets’ doet met duurzaamheid. De maatschappelijk bewuste consument vraagt er immers in toenemende mate om. Het hebben van een keurmerk kan helpen om de onderneming een ‘groen’ imago te geven.
Maar het is nog niet zo simpel om een keuze te maken. Gelijktijdig met de populariteit van de begrippen duurzaamheid en mvo is ook het aantal bio-, fairtrade-, mvo– en ecolabels op dit gebied exponentieel gegroeid. Alleen in Nederland zijn al meer dan honderd labels waarmee je als bedrijf kan schermen goed bezig te zijn. “Er is echt een spurt geweest in duurzaamheidskeurmerken de afgelopen 5 jaar door de toenemende aandacht vanuit het bedrijfsleven”, zegt Koen Boone, van het Landbouw Economisch Instituut (LEI), dat valt onder het Wageningen Universiteit en Researchcentrum. De door Boone veel geraadpleegde Ecolabel Index telt internationaal zelfs 431 keurmerken in 246 landen.
Zwaarte van eisen verschilt
In principe kan iedereen een keurmerk opzetten. De initiatiefnemers van ecolabels zijn dan ook partijen die variëren van ngo’s, overheden, bedrijfsleven en universiteiten. Het probleem is dat iedereen daarbij ook zijn eigen richtlijnen kan opstellen, waar aanvragers aan moeten voldoen, zolang die natuurlijk niet in strijd zijn met de wet. Het grote verschil tussen de diverse ecolabels zit dan ook in de zwaarte van de eisen vertelt Boone. "Sommige labels stellen eisen die nauwelijks verder gaan dan de wettelijke vereisten, terwijl anderen veel verder gaan." Zo eist bijvoorbeeld het ene label ook externe controle, het andere label niet.
De enorme hoeveelheid milieukeurmerken is niet alleen voor de consument weinig transparant, wat natuurlijk ooit wel het doel was, maar de werking ervan gaat ook voor bedrijven verloren. Als het immers voor de consument onduidelijk is wat de statuur en de waarde van het ecolabel is dat je voert, dan kan je je als onderneming dus ook niet echt meer onderscheiden met een groen imago. Simpel gezegd: je geloofwaardigheid als 'groen' bedrijf staat op het spel.
Consortium van Walmart, Coca Cola, DSM, Unilever, Ahold
Dat kan en dat moet anders zo moet het bedrijfsleven enige tijd geleden hebben gedacht. In 2009 werd op initiatief van Walmart een consortium van bedrijfsleven, ngo's en universiteiten opgericht in een poging eisen objectiever te maken en methoden te harmoniseren. Inmiddels hebben 85 multinationals zich aangesloten bij The Sustainability Consortium, waaronder giganten als Coca Cola, Bayer, Ahold en Tesco. Sinds vorig jaar doet ook Wageningen als Europese partner mee aan het consortium. “Het consortium is een uniek concept op wereldschaal waarbij de ontwikkeling van een wereldwijde standaard wordt gefinancierd door het bedrijfsleven zelf”, aldus Boone die sinds 2011 de directeur voor Europa is van het consortium.
De bedoeling van het consortium is overigens niet om zelf weer een nieuw keurmerk of label te ontwikkelen, maar om te komen tot gestandaardiseerde vragenlijsten. Die moeten het voor retailers makkelijker maken de duurzaamheid van alle producten te beoordelen, niet alleen producten met een label en zo te kiezen voor bepaalde leveranciers. Of en hoe de supermarkten dat naar hun klanten communiceren, moeten ze zelf bepalen. “Inkopers in retail zitten soms met hun handen in het haar. Je moet je voorstellen dat enorme bedrijven als Walmart werken met honderden zo niet duizenden leveranciers, die ze allemaal moeten controleren op hun duurzaamheid. Daar gaat enorm veel tijd in zitten om de juiste informatie boven water te krijgen.”
Tijdsbesparingen
De aangesloten universiteiten doen dit onder meer door in elke productcategorie te bepalen wat de belangrijkste duurzaamheidthema’s zijn, zoals broeikasgassen, dierenwelzijn, kinderarbeid en hoe de prestaties van een product op die thema’s gemeten kan worden. Hij geeft een voorbeeld. “Bij de productie van rundvlees is de uitstoot van methaan op de boerderij een belangrijk thema. Als inkoper kan je leveranciers vragen wat hun uitstoot is en welke maatregelen ze nemen om die uitstoot terug te dringen, in plaats van honderden vragen over de hele bedrijfsvoering, die grotendeels nauwelijks relevant zijn voor deze productcategorie. Als een leverancier van supermarkten dit soort vragen krijgt en niet van elke supermarkt een eigen lijstje dan kan dat een gigantische tijdsbesparing opleveren voor een bedrijf als Unilever.”
Voor het eind van 2014 moet in ieder geval voor zeshonderd productcategorieën de golden standard klaar zijn waarmee 80 procent van de markt is afgedekt. Voor een heel aantal zijn die inmiddels ook al klaar. Walmart heeft al aangegeven voor sommige producten het inkoopbeleid aan te passen.
Grote vraag is natuurlijk of het betekent dat de wildgroei aan labels dan ook daadwerkelijk gaat afnemen? “Het is niet zo dat wij actief labels gaan tegenwerken. Maar als het bedrijfsleven in grote getale zal overgaan op een standaard meetmethode dan verwacht ik dat de minder serieuze keurmerken op den duur vanzelf zullen verdwijnen. Nu is er nog heel veel ruis, straks wordt het een stuk helderder welke labels eigenlijk niet zoveel voorstellen.”