De pensioensituatie is onhoudbaar en schreeuwt om maatregelen, maar sommige pensioenbestuurders steken liever hun kop in het zand, concludeert MT-columnist Hans Crooijmans.
Het leek me, ruim 10 jaar geleden, een interessante bijbaan: lid van de raad van deelnemers van het pensioenfonds van het bedrijf waar ik toen werkte. En toen ik het eenmaal deed, bleek het aanvankelijk ook best interessant te zijn. Alles liep op rolletjes. De aandelenbeurzen floreerden, de rente was goed, de financiële buffers van het fonds waren enorm, de premie voor werknemers (en de werkgever!) daalde tot nul, en de fantastische regelingen werden nog eens extra verfraaid.
Iets in mijn achterhoofd zei me dat dit niet goed kon blijven gaan. Maar mijn voorstel om op zijn minst een symbolische pensioenpremie te heffen (“Uit voorzorg; pensioen heeft gewoon een prijs; en het is niet eerlijk tegenover degenen die in het verleden wel premie betaalden”) werd weggestemd. Nog net niet honend, maar toch. Je ging toch niet tornen aan je eigen arbeidsvoorwaarden?
Korte tijd later promoveerde ik naar het bestuur van het pensioenfonds. Daarnaast werd ik lid van de commissie die mocht beslissen over de belegging van het destijds ruim 350 miljoen euro omvattende vermogen van het fonds. Die benoemingen kwamen net op tijd om de sluipende crash van de aandelenbeurzen vanaf 2002 mee te maken. Ons fonds kreeg sindsdien zware klappen – net als vrijwel alle andere ruim 800 pensioenfondsen in Nederland.
Rendementen kelderden, buffers smolten weg als de bekende sneeuw voor de zon. Ingrijpen werd noodzakelijk. De pensioenpremie ging met sprongen omhoog, regelingen werden versoberd. Het had van mij allemaal wel wat sneller gekund en een onsje meer gemogen, maar soit. Uiteindelijk toonde het bestuur dan toch moed en daadkracht.
Ik ben alweer een poos weg uit het bedrijf en het pensioenbestuur, dus minder op de hoogte van het huidige reilen en zeilen. Maar ik vrees dat ‘mijn’ fonds in dezelfde soort penarie zit als het gros van de Nederlandse pensioenfondsen. Niet eens bekomen van de eerste reeks slechte jaren, krijgen die fondsen nu te kampen met nieuwe tegenslagen, zoals een extreem lage rente en de verwachting dat Nederlanders de komende decennia gemiddeld zo’n 3 à 4 jaar ouder worden dan nu het geval is. Anders gezegd: het rendement op het pensioenvermogen neemt naar verwachting aanzienlijk af, en tegelijkertijd moeten de fondsen hun deelnemers straks flink langer doorbetalen.
Zo’n situatie is onhoudbaar. Prudent beleid schreeuwt om maatregelen. Maar sommige pensioenbestuurders – het zijn net mensen – steken liever hun kop in het zand. Bij ambtenarenfonds ABP rekenen ze zich bijvoorbeeld liever rijk door de historisch lage rente te beschouwen als tijdelijk fenomeen. Als de rente gaat stijgen, komt alles vanzelf wel weer goed, zo luidt de redenering.
ABP houdt zich vast aan ervaringen, rentes en rendementen uit een langjarig verleden. Punt is dat geschiedenis geen proces is dat zich repeteert. Niemand voorzag dat de rente in Japan 20 jaar lang rond nul zou blijven steken. Wie garandeert dat dit in Europa nooit zal gebeuren?
Wat nu te doen bij fondsen die met tekorten kampen? Een nieuwe (forse) verhoging van de toch al zwaar op werkgevers en werknemers drukkende premies ligt in elk geval niet voor de hand. Dus zal er gesneden moeten worden in de pensioenrechten en -uitkeringen. Het is misschien niet leuk, maar onvermijdelijk. Mocht het straks allemaal meevallen met de rente of de rendementen, of sterft de gemiddelde Nederlander toch iets eerder, dan is er nog alle gelegenheid voor reparatie van financiële gaten.
Hans Crooijmans is een in bedrijfseconomie gespecialiseerde journalist en columnist. Hij werkt vanuit Moskou. Lees ook zijn eerdere columns.
Lees ook het boek 'Pensioen Alert 2010'
>> Dit artikel komt uit de laatst verschenen editie van MT. Bestel dit magazine online <<