Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Wees niet perfect

Een van de opvallende constanten in de publieke discussies in Nederland is de terugkerende aandacht voor ‘de’ jeugd. Iedere paar jaar wordt de vraag weer gesteld hoe het beleid gericht op jeugdigen eruit zou moeten zien. Podiumauteur Peter Paul Doodkorte vraagt zich af of die verontrusting wel terecht is.

De aandacht voor de jeugd heeft verschillende wortels, zo leert de geschiedenis. Een deel van de terugkerende aandacht heeft primair te maken met gevoelens van onrust. De jeugd wordt voorgesteld als losgeslagen en daarmee als een bedreiging voor de rust in de buurt en de wijk. De aandacht heeft ook te maken met het gegeven dat de jeugd het aangrijpingspunt bij uitstek is voor alle gedachten over hoe de samenleving zich (anders) dient te ontwikkelen. Ook gemeenten staan nu in het middelpunt van de belangstelling. Omdat gemeenten voorzieningen op het gebied van lokale jeugdzorg, gezondheidszorg en arbeidstoeleiding beheren en binnenkort ook verantwoordelijk worden voor de gespecialiseerde jeugdzorg.

Opvoedproblemen

Alle kinderen zijn op opvoeding aangewezen. Binnen de vanzelfsprekendheid van een pedagogische relatie en de wederzijdse betrokkenheid tussen opvoeder en kind ontwikkelt het kind zich op weg naar volwassenheid. Meestal verloopt dit proces zonder al te veel problemen, maar bij circa tien tot vijftien procent is dit niet het geval. Dit percentage is in de afgelopen decennia niet of nauwelijks gewijzigd. Toen ik in 1976 als groepsopvoeder in de jeugdzorg begon, leerde ik dat het met 85% van de jeugdigen eigenlijk gewoon goed gaat. 10% heeft extra opvoedondersteuning nodig, en bij 5 % is er sprake van ernstige opvoedproblemen. Die percentages worden tot op de dag van vandaag gehanteerd en gepredikt. Juist daarom verraste mij deze week de uitkomst van onderzoek van Kinderen in Tel (KIT). Dit onderzoek beweert dat het aantal jongeren dat gespecialiseerde jeugdzorg nodig heeft, tussen 2005 en 2010 bijna verdubbeld is : van 43.593 tot 84.542. De oorzaak van de stijging is niet bekend.

Risicomijdend gedrag

De voor de hand liggende conclusie is dat het slecht gesteld is met de zorg voor jeugdigen: instellingen lijken te weinig alert, te weinig professioneel en zich onvoldoende bewust van hun verantwoordelijkheid. Wellicht zit daar een kern van waarheid in. Wat echter niet over het hoofd gezien moet worden, is dat groeiende onvrede vaak niet zozeer iets zegt over het feitelijk functioneren, maar meer over het stijgende verwachtingspatroon. De tolerantie ten aanzien van fouten van jongeren, hun ouders en instellingen zoals die in de jeugdzorg, is steeds verder afgenomen. Het is tegenwoordig usance om te spreken over een ‘risicosamenleving’ in de zin dat risico’s steeds meer in beeld komen en onderwerp worden van beleid.

Het is naar mijn mening minstens zo verhelderend om in dat opzicht te spreken van een ‘veiligheidsmaatschappij’: we verlangen dat er geen wantoestanden meer voorkomen en we zijn ook in toenemende mate intolerant als dat wel het geval is. Er wordt steeds vaker gevraagd om het ingrijpen van de inspectie, om onderzoek naar (vermeende) fouten en om strakke normering van het gedrag van ouders, professionals en instellingen. Hetgeen niet zelden leidt tot risicomijdend gedrag c.q. te snel of te zwaar ingrijpen.

Behoefte aan ondersteuning

De vraag die evenzeer gesteld zou moeten worden, is in welke mate er voldoende zorgvuldig met kinderen wordt omgesprongen, door de ouders, door de samenleving en overheid, door instituties en door professionals. Want als onze jeugd hun geluk het hoogste cijfer geeft van alle jongeren in Europa, de Verenigde Staten en Canada (Health Behaviour in School-aged Children) en wij tegelijkertijd een verdubbeling scoren van het aantal jongeren dat gespecialiseerde jeugdzorg nodig heeft, zegt dat dan wat over die jongeren of over onze verwachtingen en normen?

Bij (beroeps)opvoeders is – in toenemende mate – veel handelingsverlegenheid op te merken bij het in goede banen leiden van veelvoorkomende, gewone opgroeiproblemen. Het zelf oplossend vermogen lijkt te eroderen. Dit uit zich veelal in achterstanden en probleemgedrag bij het kind en een grote handelingsverlegenheid bij de opvoeders. Waar dat opvoeden niet meer vanzelf gaat, kunnen professionals vanuit een orthopedagogische invalshoek een bijdrage leveren aan een maximaal ‘herstel van het normale leven’. Dat levert (in combinatie met andere ontwikkelingen) een sterke instroom op in de speciale voorzieningen.

Recentelijk bleek dit nog eens pijnlijk toen de kinderbescherming de ondertoezichtstelling aanvroeg – en verkreeg – voor drie kinderen die aan ernstig overgewicht leden. Het gezin krijgt nu begeleiding van een gezinsvoogd van bureau jeugdzorg. Die helpt hen het overgewicht aan te pakken. Ook het onderzoeksrapport 'Idealen op drift' maakt duidelijk dat volwassenen die geconfronteerd worden met radicaliserende jongeren behoefte hebben aan ondersteuning van hun pedagogische taak.

Opvoedingsonzekerheid

Wetenschappers signaleren als valkuil bij het ontwikkelen van initiatieven rond opvoedingsondersteuning dat opvoedingsondersteunende initiatieven voor het welzijn van kinderen een grote verantwoordelijkheid leggen bij de opvoeders. Blokland (1996) spreekt over de trend inzake “proto-professionalisering”. Dit is het proces waarbij gepopulariseerde wetenschappelijke kennis over de ontwikkeling van kinderen deel uitmaakt van de gedachtewereld van ouders. Dit kan tot onnodig problematiseren leiden en opvoedingsonzekerheid versterken. Dit kan weer leiden tot het gevoel van schuldig zijn bij het vaststellen van problemen, in het bijzonder van ouders in risicosituaties (Bouverne-De Bie, 2002).

We leven in een maatschappelijk klimaat waar opvoeden niet meer vanzelf loopt. Opvoeden beschouwt word als een belangrijke en moeilijke opdracht waarmee van alles fout kan lopen). Dit brengt als gevaar met zich dat opvoeders zich gaan vastklampen aan 'algemene' opvoedingsadviezen (bv. bepaalde artikelen in de media) die soms simplistisch zijn en vooral veel schuldgevoelens en onzekerheid meebrengen. Maar ook het gevaar van te krampachtig naar opvoeding te kijken.

Vallen en opstaan

Iedereen die met kinderen te maken heeft weet hoeveel energie, tijd en soms pijn en moeite het kost om kinderen op te voeden. De verzorging van pasgeborenen, het toezicht houden op en het grenzen stellen aan peuters en kleuters, het zichzelf leren redden, het coachen van de adolescent en de zorgen om de veiligheid en het welzijn van kinderen in al die fasen zijn worstelingen voor alle opvoeders. Opvoeden is een kwestie van vallen en opstaan. En dat vraagt een zekere tolerantie van ons als opvoeders. Ontzorgen en normaliseren in plaats van problematiseren, moet dus het motto zijn. Cyrulnik( 2004) formuleert het als volgt: “Ouders moeten niet perfect zijn. Laat ze hun schuldgevoelens daarover maar snel overboord gooien. Maar er wel voor zorgen dat, zoals vroeger, het netwerk rond hun kinderen groter wordt dan papa en mama”. “Wees niet perfect en niet almachtig en probeer het niet alleen te klaren.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Eerdere bijdragen:

Over de auteur: 
Dit Podiumartikel is geschreven door Peter Paul Doodkorte, partner van BMC.

Over het podium:
Ook uw visie geven op ontwikkelingen binnen uw vakgebied? Plaats een artikel op MT Podium. Log in op mt.nl/profiel en voeg onder 'activiteiten' uw artikel toe. Interessante bijdragen worden meegenomen in de nieuwsbrief en op home geplaatst.
 MT Magazine publiceert bovendien periodiek 'Het beste van MT Podium'.