Op 8 oktober liet de rechtbank Amsterdam zich uit over een hoge parkeerboete van 300 euro. De rechter boog zich over de vragen of er een overeenkomst in de zin van artikel 6:217 BW was ontstaan, en of de bevoegdheid tot het opleggen van de hoge boete aangemerkt kon worden als een ‘oneerlijk beding’.
Gedaagde parkeerde haar auto op een parkeerterrein waarvan eiser exploitant is. Het parkeerterrein heeft geen slagboom, maar wordt afgebakend met een kentekenregistratiesysteem. Bij de ingang staat ook een groot bord waarop staat “betaald parkeren onder voorwaarden”.
Maar gedaagde betaalde bij het uitrijden niet voor het parkeren, en ontving daarom op 1 juli 2018 een brief van eiser waarin zij gesommeerd werd om het parkeergeld van € 4,20, vermeerderd met 50 euro administratiekosten te betalen. Gedaagde betaalde het bedrag niet.
Uit de door eiser gehanteerde voorwaarden volgt, dat als een bedrag na sommatie niet wordt voldaan, eiser gerechtigd is om 300 euro boete in rekening te brengen. Eiser spant dan ook een procedure aan, waarin hij betaling van de parkeerkosten én de boete vordert.
Overeenkomst
Eiser vraagt ten eerste aan de rechter om een verklaring voor recht dat er tussen hem en gedaagde een overeenkomst tot stand kwam. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Dit kan in elke vorm geschieden en dus vormvrij. Volgens eiser komt het aanbod voort uit het parkeerbord van eiser, die aan het begin van het parkeerterrein staat.
Gedaagde voert aan dat zij het bord niet zag, en dit aanbod dus ook niet heeft kunnen aanvaarden.
De rechter is het hier niet mee eens en oordeelt dat van bestuurders, die gebruik willen maken van een parkeerplaats, mag worden verwacht dat zij de nodige moeite doen om zich ervan te vergewissen dat het parkeren op de gekozen parkeerplaats is toegestaan. En zo ja, onder welke voorwaarden. Op dit punt stelt de rechter eiser dus in het gelijk.
Oneerlijk beding of juist niet?
Ten tweede vraagt eiser een verklaring voor recht dat de contractuele boete van 300 euro geen oneerlijk beding betreft. Gedaagde voert aan dat zij de boete onredelijk hoog vindt. Eiser geeft aan dat de boete in de algemene voorwaarden is opgenomen om het doorrijden zonder betalen te voorkomen. De boete moet hiervoor hoog genoeg zijn om misbruik te voorkomen. Het dient als het ware als een prikkel voor nakoming.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat eiser de hoogte van de boete voldoende en overtuigend motiveert, wat met zich meebrengt dat het beding niet oneerlijk is.
Oneerlijke bedingen: hoe zit het ook alweer?
Als ondernemer ben je als het goed is bekend met de zogenaamde ‘grijze’ en ‘zwarte’ lijst. Anders gezegd: bedingen in algemene voorwaarden die (vermoedelijk) onredelijk bezwarend tegen de consument zijn. Toch zijn dit niet de enige twee ‘lijsten’ waar je als ondernemer op moet letten.
De zogenaamde ‘blauwe lijst’, die volgt uit de richtlijn oneerlijke bedingen, moet niet vergeten worden. Dit zijn bedingen waarover niet afzonderlijk is uitonderhandeld.
Volgens de Richtlijn oneerlijke bedingen kwalificeert een beding als “oneerlijk” indien dit beding in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De richtlijn bevat een niet-limitatieve (niet-uitputtende) lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden bestempeld.
Volgens het Hof van Justitie is het aan de nationale rechter om ook daadwerkelijk te oordelen of een beding oneerlijk is. Als een beding als oneerlijk wordt beschouwd, kan op grond van het Nederlandse recht dit beding ook als ‘onredelijk bezwarend’ worden beschouwd. Dan is het op grond van artikel 6:233 BW vernietigbaar.
De blauwe lijst moet je als ondernemer dus zeker ook in ogenschouw nemen als je algemene voorwaarden laat opstellen. Kijk dus niet alleen naar de grijze en zwarte lijst!