Oké, startende ondernemers hebben het moeilijk. Er zijn nauwelijks durfinvesteerders, de overheid bezuinigt en goede ideeën zijn schaars. Maar let op, juist nu zijn er kansen voor slimme entrepreneurs die meedenken met hun tijd. Drie jonge ondernemers over hun vinding. “Overal vallen gaten want de grote jongens doen het niet.”
Wie durft nog een onderneming te starten anno 2003? Wie is bereid zijn baan op te zeggen, marktonderzoek te doen, een businessplan te schrijven, durfkapitaal te zoeken en jarenlang onzeker te zijn van inkomen? Steeds minder wannabe-entrepeneurs beginnen aan het avontuur. Volgens de laatste cijfers van de Kamer van Koophandel kende het eerste kwartaal van 2003 weer 6 procent minder starters dan het voorgaande jaar. Een duidelijk negatieve trend, voor het tweede achtereenvolgende jaar. Het gebrek aan enthousiasme heeft natuurlijk te maken met de economische onzeker-heid, die zo langzamerhand van iedereen bezit heeft genomen. In zo'n klimaat is de bereidheid risico te nemen en je baan op te zeggen klein. Zeker niet nu er nog geen uitzicht is op verbetering. Dat gevoel leeft niet alleen bij starters zelf, maar vooral ook in de wereld van venture capital. Het geld is er wel, zeggen marktkenners, maar ze houden het vast. Voor starters is de beschikbare hoeveelheid durfkapitaal veel ernstiger geslonken dan voor andere bedrijven. Wie de recent gepubliceerde gegevens van European Private Equity & Venture Capital Assn. (EVCA) bekijkt, krijgt angstige visioenen. In 2002 daalde de vroege fase-investeringen met 40 procent.
En toch zijn er kansen voor ondernemers met een idee dat boven alle andere duizenden businessplannen uitsteekt. Het zijn ideeën die handig inspelen op deze tijd, die gebruik maken van de behoefte aan efficiency. Want wie zegt er nou nee tegen een kostenbesparing? Neem de energiesector. Dankzij de liberalisering van die sector zijn de economics van het stopcontact drastisch veranderd. Omdat energieleveranciers als Nuon en Essent met elkaar moeten concurreren, is de prijs van stroom aan de inkoopkant een belangrijke factor geworden. Waar stroomproducenten (elektriciteits-centrales) vroeger opereerden met prijsgaranties, worden ze nu geconfronteerd met heel andere omstandigheden: die van de markt. “Een paar jaar geleden was mijn product kansloos geweest. Producten die kosten verlagen, zijn nu juist wel interessant,” zegt Harry van Breen (29), elektrotechnisch ingenieur.
Bliksemgenerator
Van Breen, die op het punt staat te promoveren aan de TU Delft, deed tijdens zijn promotieonderzoek een belangwekkende ontdekking. Hij raakte ervan overtuigd dat hij iets unieks in handen had, waarmee hij voor zichzelf kon beginnen. Om dat toe te lichten, lopen we vanuit zijn werkkamer op de universiteit naar beneden, naar de plek waar de elektrotechnicus zijn onderzoek heeft gedaan. In een enorme hal, gevuld met de meest bizarre objecten, wijst hij kalm naar de ongeveer vijftien meter hoge bliksemgenerator, voor Van Breen even alledaags als een stoplicht. Maar de stalen toren die de ingenieur laat zien, werkt niet op 220 volt wisselstroom, maar op 4 miljoen. Genoeg om een stuk van het dak te beschadigen toen tijdens een proef wat 'vonkjes' waren overgesprongen. Leuk speelgoed. Minder spectaculair is de bescheiden generator in de hoek van de hal. Het apparaat heeft de maat van een kleine straalmotor en is aan beide kanten open. Van Breen zou niet kunnen tellen hoe vaak hij de afgelopen vier jaar door een van de openingen heeft getuurd. “Kijk,” begint de ingenieur, “ik houd me bezig met de isolatie van de zogeheten stator. De isolatie is de belangrijkste component van de centrale. Al het vermogen gaat er doorheen.”
Gevraagd naar een lekenuitleg legt Van Breen uit dat alle isolatie van de generatoren holtes kent waar vonkjes in ontstaan. “Die vonkjes of partiële ontladingen zoals wij het noemen, hebben een hitte van wel duizend graden. Je kunt je voorstellen dat die temperaturen voor slijtage zorgen. Na verloop van tijd ontstaat onherroepelijk kortsluiting. Als dat gebeurt, gaat het mis, dan ligt je centrale plat.” Dus wat deed de elektrotechnicus al die jaren in de immense onderzoekshal? Vonkjes meten. Niets bijzonders. Totdat hij een foutje maakte. “Ik was aan het meten en ik deed per ongeluk een draadje verkeerd. Een week later dacht ik: hé, ik kan precies zien waar de ontlading zit. Vroeger werden ontladingen ook gemeten, maar zonder plaatsbepaling. Met deze techniek kun je zeggen: er is 40 procent kans op doorslag in staf 12.
Heel simpel. Die eenvoud doet het bij de technische mannen helemaal.”
Wat is het voordeel? “Stroomproducenten kunnen preventief onderhoud plegen.
De ene staf eruit, een nieuwe erin, dus een specifiek onderdeel vervangen in plaats van de hele generator. Dat scheelt veel geld. Bovendien, als een 600-megawattcentrale kortsluiting krijgt, kost het zo'n 10 miljoen euro om het ding opnieuw aan de praat te krijgen. Preventie betekent daarom een enorme potentiële besparing.” De ingenieur zag dan ook meteen de commerciële potentie van zijn metingen, natuurlijk geholpen door de marktomstandigheden. Omdat de timing van zijn vinding goed was, besloot hij niet te publiceren, maar gelijk octrooi aan te vragen. Nu dat is gelukt en zijn onderzoek bijna afgerond, staat Van Breen in de startblokken zijn product Intrascan aan te bieden aan de twintig à dertig centrales in Nederland en in september in Amerika. En het mooie is: hij heeft zelf nog geen euro in productontwikkeling hoeven stoppen. De naar schatting 1 miljoen euro die zijn onderzoek heeft gekost, is door de universiteit en een stroomproducent betaald. Veel moeilijker is de volgende stap, erkent de ondernemer. “Het is als kleine jongen niet gemakkelijk binnen te komen bij de grote stroombedrijven. Ik ben daarom op zoek naar partners met een naam, zoals KEMA. Dan heb je een stickertje dat je voorbij de voordeur brengt.”
Voor aanvullende financiering is Van Breen bij enkele grote internationale fondsen langs geweest. “Om het spel een beetje te leren,” zegt hij. “Daar merkte ik al snel dat een goed doordacht businessplan echt een vereiste is. Een idee is bij lange na niet genoeg. Als ik mijn complete plan af heb, ga ik opnieuw rond bij lokale fondsen waar ik de meeste kans maak.” 1 juli is de voorlopige startdatum. De slechte economische omstandigheden zijn volgens hem geen probleem. “Voor mij is het klimaat gunstig. Als investeerders heel kritisch zijn, heb je zelf minder kans om op je bek te gaan.”
Arrogantie
Dat durfinvesteerders kritisch zijn geworden, zal niemand verassen. Sterker: er zijn er nog maar weinig over die zich richten op early stage, het startersegment. En de geldschieters die er nog wel zijn, zijn vaak semi-overheid met namen als de NV Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij: lokale fondsen opgezet door de provincie.
Het landelijke overheidsinitiatief Twinning, in de glorietijd uit grond gestampt om ict-starters bij te staan, staat al sinds einde 2000 te koop. Niemand heeft nog toegehapt. “Grote private partijen als Gorillapark, Newconomy, NIB, Greenfield en NPM hebben zich allemaal teruggetrokken uit early stage,” zegt een investment manager van Twinning. Sake Wijma van Greenfield Capital bevestigt dat starters volledig uit de gratie zijn. “Mag niet meer van de aandeelhouders.” Grote uitzondering is Datiq. Het Amsterdamse bedrijf zit in de ICT en is privaat gefinancierd. En dat is een opmerkelijk gezien de malaise. Jan Bart Fanoy (37) en Jeroen Kool (28) hadden een idee in handen waarmee ze investeerders ook in het huidige klimaat konden over-tuigen. Waarmee dan? Niet met een allesomvattend businessplan of een ui-tvoerige marktanalyse. Twee kantjes met een helder idee waren genoeg. De kern van hun betoog was identiek aan dat van Harry van Breen: een simpel en besparend concept.
Datiq zit in de 'datalogistics', digitaal beeldtransport. Oei, klinkt dat niet heel erg Newconomy, internet, glasvezelkabels en meer van dat soort ellende? “Nee,” zegt Fanoy, “je kunt aan ict geld verdienen.” Het antwoord op de vraag hoe hebben beide heren blijkbaar al vaak afgedraaid. Zoiets banaals als twijfels reserveren ze voor andere levensvraagstukken. Kool beschrijft met plezier hoe ze vorig jaar met grote investeerders aan tafel zaten. “Er kwamen werkelijk absurde eisen: nul risico voor de grote jongens. We zouden privé aansprakelijk gesteld worden. We hebben toen gezegd: dan doen we het lekker zelf. De voorstellen gingen retour afzender.
Die mensen waren beledigd, maar ze hadden niet in de gaten dat ze ons beledigden. Ja, die arrogantie hebben we.”
Koeriers
Of die arrogantie gerechtvaardigd is, weten we pas over een paar jaar als ze nog bestaan. Volgens cijfers van de Kamer van Koophandel is na twee jaar een kwart van alle gestarte bedrijven opgeheven, na vijf jaar de helft. Fanoy en Kool kunnen in ieder geval al schermen met klanten. Dat zijn bijvoorbeeld alle regionale omroepen, het RTL-nieuws en het NOS-journaal. Fanoy zag tijdens zijn vroegere werk op het Mediapark in Hilversum hoe alle omroepen met banden rondsjouwden. Van de studio naar de montageruimte en weer terug. Of van de producent naar de omroep, enzovoorts. Dat ging tot nu toe allemaal per koerier. Waarom doen we dat niet digitaal, dacht Fanoy? Dat is goedkoper en sneller. Over digitaal beeldtransport bleken omroepen zelf ook al jaren na te denken en te praten. Vooral het laatste – weet iedere Hilversum-kenner – is een van de onderscheidende kenmerken van de rijk gelaagde omroepwereld waar slagvaardigheid niet de voornaamste deugd is. Dus na vijf jaar praten was er nog geen kabeltje dat al die koeriers overbodig maakte. Niemand wilde investeren.
“Wij konden het wél doen omdat we onafhankelijk zijn,” betoogt Fanoy. Hij trok Jeroen Kool aan zijn jasje. Of hij zin had om zelf iets te gaan beginnen. Kool wilde wel een eerste investering doen voor de pilot. Het bedrijf Mediabridge, dat al een tijd met hetzelfde idee rondliep, zorgde voor de technische input. Na de pilot begon een lastige periode. Kool: “We moesten tegelijkertijd klanten werven en nieuw geld ophalen, dat was heel vervelend.” Vervelend of niet, het lukte wel. Dat was volgens beiden in grote mate te danken aan de bereidheid van Kool zelf ook risico te lopen. “Als je de eerste ronde zelf betaalt, ziet de markt dat je serieus bent. We hadden alleen met een verhaal naar investeerders kunnen gaan, maar dan ben je weer zo'n lul met een verhaal. We zijn eigen ondernemers, kwamen niet aan met een dikke mba,” zegt Kool. Later, toen de eerste klanten binnen waren, ging onder andere Copes Investments met het duo in zee, plaatste nieuwe aandelen en vergaarde zodoende een deel van het startkapitaal. Kool, die eruit ziet alsof hij wel dik verdiend heeft aan aandelen UPC, zegt dat de financiering van Datiq een uitzondering is in de huidige markt. “In de dotcom-tijd mocht iedere klant geld kosten. Nu is de case anders. Klanten moeten meteen geld opbrengen. Wij zijn een van de weinigen die nog wel investeren in onze klanten.” Na Nederland wacht natuurlijk de rest van de wereld. Datiq doen binnenkort een proef in Italië bij staatsomroep RAI. Toch zeggen Kool en Fanoy het rustig aan te willen doen. Dat hebben ze wel geleerd uit avonturen van een paar jaar terug. Zit het klimaat tegen? “Nee hoor, overal vallen gaten. De grote jongens doen het niet.”
Starters: de cijfers
Volgens de laatste cijfers van de Kamer van Koophandel kende het eerste kwartaal van 2003 weer 6 procent minder starters dan het voorgaande jaar. Dat is voor het tweede achtereenvolgende jaar een daling. In 2002 werden er nog 54.500 geteld. De afname doet zich vooral voor bij de bouwnijverheid (-1750) zakelijke dienstverlening (-1640), de industrie
(-290) en het vervoer (-870). Binnen de zakelijke diensten daalt het aantal starters in de automatisering het meest, maar is altijd nog goed voor 2970 starters per jaar. Voor organisatieadviesbureaus blijft er een markt bestaan. Maar liefst 3570 ondernemingen startten in deze branche. Het aantal opheffingen bleef in 2002 ongeveer gelijk op 55.000.
De Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) verklaarde onlangs dat ondanks het slechte economische klimaat de totale investeringen van haar leden in 2002 daalden met slechts 7,1 procent. Voor starters is er verassend genoeg zelfs meer geld beschikbaar. Er ging 187,5 miljoen euro naar seed-, start- en overige vroege-fasefinancieringen voor 106 bedrijven. In 2001 was dat nog 129,8 miljoen. Een stijging van ruim 44 procent! Gezien de zwakke economische positie van Nederland in Europa een opmerkelijk cijfer. Een belronde langs een aantal marktkenners leert dat alleen nog kleine, regionale fondsen met een semi-overheidkarakter een primaire belangstelling voor starters hebben. Directrice Tjarda Molenaar van de NVP zegt dat de cijfers een enigszins vertekend beeld geven, omdat een substantieel gedeelte van het startersgeld in het buitenland wordt uitgegeven. Een belangrijke teruggang in financiering deed zich volgens de NVP voor bij ict-bedrijven. Enige sector waar wel veel belangstelling voor bestaat, is biotechnologie.