Volgens het rapport Eerste treden op de arbeidsmarkt zijn het – anders dan gedacht- niet alleen moeders met jonge kinderen die deeltijd werken. Kort na het afronden van hun opleiding en wanneer vrouwen geen kinderen hebben werkt 62 procent van de vrouwen in een deeltijdfunctie, tegenover 28 procent van de mannen. Na het behalen van hun diploma vinden jonge vrouwen en mannen ongeveer even vaak werk. Wanneer de leeftijd stijgt, worden de verschillen alleen maar groter. 56 procent van de vrouwen van 26 tot 30 jaar werkt in een deeltijdfunctie, bij mannen is dat 15 procent. In de leeftijdscategorie 31 tot 35 jaar is dat 69 procent om 14 procent. Hierbij speelt het gezin over het algemeen wel een rol.
Ongelijkheid
Ook wordt er in het onderzoek gekeken naar de resultaten van andere Europese landen. Nederland is daarbij koploper van ongelijkheid: nergens is het verschil tussen mannen en vrouwen in deeltijdfuncties zo groot. Het gemiddeld aantal gewerkte uren in Europa is voor vrouwen 35 uur en voor mannen 39 uur, in Nederland bedraagt dat 29 van de vrouwen tegenover 37 van de man. In Oost-Europa zijn de verschillen het kleinst en in en in Bulgarije is er zelfs helemaal geen verschil tussen man en vrouw.
Het argument dat vrouwen zelf kiezen voor hun deeltijdfunctie gaat maar deels op. Vrouwen die recent na hun opleiding aan het werk zijn gegaan blijken uit het onderzoek minder tevreden over hun baan dan mannen. Ook carrièreperspectieven worden minder rooskleurig ingeschat.