Innovatie is duur en de kans op succes niet gegarandeerd. Steeds meer bedrijven werken samen om van elkaars kennis te profiteren: open innovatie. De praktijk is lastig, maar de belofte groot. ‘Kennis is macht heeft afgedaan.’
“Vroeger was dit terrein hermetisch afgesloten”, zegt Frans Schmetz, manager van de High Tech Campus in Eindhoven. “Nu zijn alle hekken weg. Iedereen kan nu een kop koffie drinken op de Strip, de centrale boulevard aan het water. Ook de onderzoeksfaciliteiten zoals de cleanrooms kunnen worden gehuurd door wie maar wil.”
De High Tech Campus is het lichtend voorbeeld voor open innovatie. Steeds meer steden en regio’s komen hun licht opsteken in Eindhoven om de kunst af te kijken. Almere droomt van een eigen Silicon Valley en een MediaHub. In Sittard werkt DSM samen met Sabic en een aantal mkb-bedrijven aan chemiecampus Chemelot, in Wageningen groeit al een tijdje een Food Valley en in Leiden krijgt een BioScience Park vorm. Om maar een paar van de voorbeelden te noemen. In totaal telde Buck Consultants eind vorig jaar 24 min of meer serieuze campussen, in opdracht van het ministerie van Economische Zaken, dat open innovatie tot speerpunt heeft verheven. Het Centraal Planbureau heeft er de mooie term voor gevonden: Talent Towns. Nu Merck zijn handen wil aftrekken van het voormalige Organon, is het inrichten van een campus voor medische wetenschappen in Oss een van de alternatieven waar om wordt geroepen.
Philips
Philips is de meest prominente Nederlandse intiatiefnemer van de open-innovatiegedachte. Het bedrijf is er al bijna een decennium mee bezig. Dat was wel anders in de jaren ’90, toen Philips soms een ‘zwarte doos’ werd genoemd. In het veelgeroemde NatLab werd fundamenteel onderzoek gedaan waar soms bijzondere vondsten uit voortkwamen. Maar als een bepaalde vinding niet meteen kon worden toegepast, werd ze op de plank gelegd. Gaandeweg waren er kastenvol waardevol onderzoekswerk te vinden, waar niks mee werd gedaan. Doodzonde van de energie en de dure onderzoeksbudgetten.
Nadat het NatLab werd ondergebracht in de High Tech Campus, werd deze autistische benadering losgelaten. In 1998 besloot Philips al zijn Nederlandse r&d hier samen te voegen, aldus Frans Schmetz (die al 30 jaar bij Philips werkt). Vijf jaar later koos het bedrijf ervoor het terrein open te stellen voor andere belangstellenden. Het was in dezelfde tijd dat activiteiten werden afgestoten zoals de chipsdivisie (nu NXP) en de afdeling beeldsensoren (verkocht aan Dalsa). NXP en Dalsa zijn niet toevallig nu twee van de grootste huurders op de campus. De bedoeling was, zo legt Schmetz uit, “een ecosysteem te bouwen waar grote bedrijven en kleinere technostarters kunnen samenleven en samenwerken aan de technieken en producten van de toekomst.” Inmiddels zijn er zo’n 90 techniekbedrijven gevestigd op de campus, die proberen verder te komen door van elkaar te leren.
Hoe goed het model werkt en of het bijdraagt aan grote nieuwe uitvindingen, is nog moeilijk te zeggen. De tijd is te kort om al van echte successen te spreken. Maar de residents op de campus zijn enthousiast. Zoals Peter Penning, een van de board members van SunCycle, een bedrijfje dat op een gepatenteerde manier zonlicht onder hoge concentratie weet om te zetten in elektriciteit, tegen een lage prijs. Eerst zat het bedrijf op een bedrijventerrein in Budel, nu op de High Tech Campus. Een stuk duurder, aldus Penning, maar dat is het waard. “Het is hier een inspirerende omgeving. Iedereen die voor ons interessant is, zit hier in de buurt. Daar leren we elke dag van.”
Delen = vermenigvuldigen
De grondlegger van het idee van open innovatie is de Amerikaan Henry Chesbrough. Hij zat eind vorige eeuw lang in Silicon Valley en constateerde daar dat een eigen researchafdeling bepaald geen garantie is voor succes. Sterker nog: organisaties die zich openstelden voor kennis van buiten, innoveerden sneller en veroverden sneller markten dan bedrijven die slechts intern innovaties uitbroedden. ‘Autisme’ loont niet.
“Bedrijven met een open innovatiemodel zijn innovatiever dan bedrijven zonder”, zegt ook Ard-Pieter de Man, consultant bij Atos Origin en VU-hoogleraar op dit gebied. “Het is onmogelijk te zeggen hoeveel, maar er is een sterke correlatie.” Ook Vareska van de Vrande, die in 2007 op open innovatie promoveerde, bevestigt dat. “Bedrijven die open innoveren hebben meer patenten en hun patenten worden meer geciteerd.” Dat laatste is een maat voor de bruikbaarheid van een vinding. Innovaties borduren voort op andere innovaties. Als er een nieuw patent wordt genomen, wordt zo’n onderliggend patent ‘geciteerd’.
Het motto kennis is macht heeft bij open innovatie afgedaan. Het nieuwe motto: ‘kennis delen is kennis vermenigvuldigen.’ De toegang tot informatie en je netwerk worden belangrijker dan het bezit van de informatie. “In deze tijd gaat alles veel sneller”, legt Schmetz uit. “Door de snelheid in productontwikkeling en de prijserosie is de kans op succes zeer klein als je niet bij de eerste drie zit. Door kennis uit te wisselen, kun je jouw eigen kerncompetentie versterken, waardoor je totale propositie sterker wordt. Door je te focussen op je kern, weet je van één ding alles, en werk je samen voor de rest. Bovendien komt de eindgebruiker zo dichter op de ontwikkelaar te zitten.”
Open source
Een andere ontwikkeling die open innovatie heeft gestimuleerd, is de opkomst van open-souresoftware. Tot verrassing van velen in de softwareindustrie slaagden netwerken van onbetaalde softwareschrijvers, die elkaar nog nooit hadden gezien, in het produceren van concurrerende programma’s. Samenwerking kan leiden tot bijzondere resultaten.
In andere industrieën wordt inmiddels ook geprobeerd om de kennis en nieuwsgierigheid van de internetgemeenschap ‘aan te boren’. Dit voorjaar openbaarde farmareus GlaxoSmithKline liefst 13.500 chemische verbindingen aan het publiek. Het bedrijf hoopt door de stofjes te delen met zowel professionele als amateurwetenschappers, de sleutel voor het genezen van malaria alsnog te vinden. Een uitzonderlijke stap, aldus Van de Vrande: “Een medicijnfabrikant als Glaxo is toch afhankelijk van zijn vermogen patenten te deponeren en beschermen.”
Glaxo’s openstelling is een manier van inside out innoveren: iedereen mag meedoen. Probleem is dan wel: van wie zijn de resultaten als er iets uitkomt? Glaxo zegt geen patenten te zullen claimen als de geopenbaarde data inderdaad aan de basis staan van een malariamedicijn. Maar wat doet Glaxo als de data tot de ontwikkeling van een ander commercieel succesvol geneesmiddel leiden? Pas als die situatie bestaat, bepaalt het bedrijf zijn standpunt, aldus een woordvoerder tegen de Wall Street Journal.
Tunnelvisie
Tegenover inside out staan de andere benadering van open innovatie: outside in. Kennis van buiten wordt geïntegreerd binnen de eigen r&d-inspanningen. Deze (meer voorzichtige) benadering is populairder omdat het bedrijf in kwestie meer controle heeft. Door externe onderzoekers te betrekken wordt de kans kleiner dat de onderzoekers een doodlopende steeg inslaan omdat ze slachtoffer worden van hun eigen tunnelvisie en groupthink. Maar ook dan speelt de vraag: wie is intellectueel eigenaar? Wie heeft het IP (intellectual property)? “Een constant spanningsveld”, noemt Penning van SunCycle dat, die wekelijks om de tafel zit om juist zulke vragen goed te regelen. “Hoe complexer een innovatievraagstuk, hoe beperkter de toetreding tot de ontwikkeling kan en moet zijn”, weet ook De Man. Samenwerken met een groep van vertrouwde bedrijven is nog beter, vindt hij. “Dat maakt de processen beter te managen. Cross licensing kan bijvoorbeeld alleen bij een kleine groep participanten. Bij een grote amorfe groep is dat onmogelijk.”
Het gaat bij dit soort samenwerkingen niet alleen om zaken als intellectueel eigendom, maar ook om productaansprakelijkheid en risicoverdeling. Dat vraagt een extra inspanning en commitment van het management. “Open innovatie vereist voor veel bedrijven een cultuurverandering”, aldus Van der Vrande in haar onderzoek. “Dat is meer dan alleen het verbaal omarmen van het idee.” Kennis is macht mag dan hebben afgedaan, niemand geeft duur opgedane kennis, zonder incentive, vrijwillig uit handen. Mensen die op deze manier samenwerken krijgen daar niet altijd waardering voor, persoonlijk of financieel. Daarom is het belangrijk dat ook het hr- en beloningsbeleid open innovatie ondersteunen.
Misvatting
“Veel bedrijven zien open innovatie nog als iets exotisch in de marge van hun bedrijfsvoering”, zegt De Man. “Dat is een cruciale misvatting. Open innovatie raakt het hart van de business.” Het opengooien van het innovatiemodel vraagt om een herdefiniëring van alle aspecten van de organisatie, zoals de traditionele scheiding in businessunits. Ook binnen de organisatie moet immers worden samengewerkt, waarbij de ‘Chinese walls’ in het bedrijf belemerend kunnen werken.
De Man noemt voorbeelden als Cisco en IBM, waar gewerkt wordt in multidisciplinaire teams. “Zij profiteren maximaal van de vernieuwingen die eruit voortvloeien”, zegt hij. Ook een bedrijf als Unilever innoveert open, met joint ventures en publiek-private partnerships in bijvoorbeeld het Dutch Polymer Institute en het Kluyver Centre for Genomics of Industrial Fermentation. Deze bedrijven stellen de kennis- en ideeënuitwisseling centraal. Veel andere bedrijven aarzelen nog. Moeten ze werkelijk een deel van hun bedrijfsgeheimen openbaren om de vruchten van open innovatie te plukken? Maar volgens De Man raakt het idee van ‘bedrijfsgeheimen’ en intellectueel eigendom achterhaald. “Het auteursrecht gaat op de helling”, zegt hij.
Een gevolg van de steeds snellere concurrentiestrijd is dat er minder op het product zelf, maar vooral op de time to market wordt geconcurreerd. Met open innovatie kan de introductie van nieuwe producten of diensten worden versneld. Wel houdt dat in dat bedrijven minder verdienen met ‘ouderwetse’ eigendomsrechten op hun innovaties, die langdurig worden uitgemolken. In plaats daarvan is het servicemodel in opkomst.
Een illustratie is de opensourcesoftware van Linux. Daar is bijvoorbeeld Red Hat een leverancier die de gratis software verpakt en als pakket, compleet met dienstverlening, aanbiedt. Red Hat verdient zijn geld niet met de programma’s zelf, maar met de ondersteuning van de gebruikers. “Het overstappen naar een servicemodel is een uitweg uit de conflicten rondom het eigendom. Daarmee komt het patentmodel aan zijn eind”, voorspelt De Man. “Het merk met de daar bijhorende dienstverlening wordt de waardedrager, niet langer het met patenten afgeschermde product.”
Open-innovatiefestivals
Ondanks de soms lastige uitdagingen die het bedrijven stelt, lijkt het idee van open innovatie snel terrein te winnen in Nederland. Er worden zelfs open-innovatiefestivals georganiseerd – vorig jaar in Amsterdam en Enschede, later dit jaar in Brabant. In vergelijking met de ons omringende landen hebben we nog weinig campussen (zoals Buck Consultants vorig jaar constateerde), en qua r&d-uitgaven prijkt Nederland zelden bovenaan de internationale ranglijsten. Maar samenwerken kunnen we natuurlijk wel: het is de basis van ons poldermodel. En juist in de samenwerking tussen bedrijfsleven, overheid en onderzoekscentra ligt de kracht van het model.
Wie je ook spreekt over open innovatie, steeds wordt één doorslaggevende factor genoemd: onderling vertrouwen. Laat nu net uit recent onderzoek van het CBS blijken dat Nederlanders, na de Scandinaviërs, het meeste vertrouwen hebben in elkaar en hun instanties.
Europese tegenhanger van MIT
Het begon in 2005 als de Europese tegenhanger van het MIT, maar heeft gaandeweg steeds meer de vorm gekregen van een netwerkorganisatie voor open innovatie: het EIT, het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie. Er komt geen aparte locatie, maar op allerlei plekken in Europa wordt, deels met financiële steun van de EU, gewerkt aan zogeheten KIC’s, Knowledge and Innovation Communities, samenwerkingen van universiteiten, onderzoeksorganisaties en bedrijven rondom thema’s als duurzame energie, klimaatverandering en de toekomst van ict.
Begin juni werden de eerste KIC’s, die voor een duur van 7 tot 15 jaar worden opgericht, officieel gepresenteerd in Barcelona. De Nederlander Martin Schuurmans, voormalig topmanager bij Philips en nu EIT-baas, zei daarbij dat open innovatie voor hem gewoon ondernemerschap is. “Om Europa’s innovatiepotentieel vol te benutten, moeten de grenzen weg tussen universiteiten en bedrijven, en tussen onderwijs en onderzoek. Ondernemerschap moet zowel de lijm als de driver voor succes zijn in de driehoek van universiteiten, onderzoeksinstellingen en bedrijven.”
Holst Centre als lichtend voorbeeld
Het mooiste staaltje open innovatie op de Eindhovense High Tech Campus is te vinden in Holst Centre, een samenwerking tussen TNO en het Leuvense Imec, die doet aan ‘generieke technologie’: geen afgeronde producten, maar technieken die zijn te gebruiken in allerlei producten. Bedrijven kunnen partner worden in dit Centre, en vervolgens ‘gratis’ de er ontwikkelde technologie gebruiken voor producten, die zij zelf naar de markt brengen. Denk daarbij – naast Philips – aan bedrijven als Panasonic, ASML, DSM, Merck en Solvay, to name a few.
“Wij proberen efficiëntie aan te brengen in r&d-budgetten”, aldus woordvoerder Koen Snoeckx. “Onderzoek van bedrijven is voor een groot deel niet onderscheidend en kun je daarom beter samen doen. Dat maakt het mogelijk sneller te innoveren en innovaties te ontwikkelen die anders misschien waren blijven liggen, al is dat laatste natuurlijk moeilijk te benchmarken.” Holst Centre behoudt het intellectueel eigendom over alles wat er gemaakt wordt, nieuwe partners betalen een entrance fee om daar toegang tot te krijgen. Het centrum heeft zelf zo’n 150 mensen in dienst, die op de loonlijst staan bij TNO en Imec in Leuven. Daarnaast zijn er zo’n 30 industrial residents, onderzoekers van de partners, en nog eens zo’n zelfde aantal academic residents, onderzoekers van de universiteiten. Er wordt onderzoek gedaan op twee domeinen: flexibele electronica en draadloze sensoren, en op vier toepassingsgebieden. Gezondheid is er daar één van, net als OLED, simpel uitgelegd: lichtbronnen op een heel dun vlak, denk aan lichtgevend papier. Daarnaast wordt er gewerkt aan flexibele zonnecellen en aan smart packaging, bijvoorbeeld medicijnverpakkingen waaraan je via sensoren kunt zien of mensen voldoen aan de voorschriften.
Twee keer per jaar vindt een partnermeeting plaats waarin een update van de voortgang wordt gegeven, legt Snoeckx uit. Niet alleen aan de residents, maar ook aan hun leidinggevenden. “Het gaat erom constant de gemeenschappelijke factor te blijven benoemen. Een partner kan nooit alles terugvinden wat hij wil, maar het moet wel genoeg zijn om tevreden te blijven.”
Auto van ons allemaal
Kek. Eigenzinnig. En van ons allemaal. Dat is de c,mm,n, spreek uit als ‘common’, een Nederlands initiatief voor de opensourceontwikkeling van de auto van morgen, waar nu al 800 mensen – de ‘c,mm,nity’ – een bijdrage aan leveren. Momenteel werken zij, behalve aan complexe onderdelen als de bodemplaat, de ophanging en de aandrijflijn, ook aan een ambitieus uitrolplan. Doel: 1 miljoen elektrische auto’s in 2020. De financiering komt van commerciële partners zoals Athlon Car Lease, en ook de staat draagt bij.
De ontwikkelde technologie is voor iedereen toegankelijk en vrij om te gebruiken. Eén voorwaarde: doorontwikkelingen en verbeteringen moeten teruggepompt worden in de gemeenschap en eveneens voor iedereen toegankelijk zijn. Samen met de auto wordt door de community een communicatiesysteem ontwikkeld, dat automobilisten onder meer attendeert op files.
De c,mm,n is opgebouwd uit herbruikbare materialen. Net als de ideeën die aan het design ten grondslag liggen.
>> Dit artikel komt uit MT magazine. Bestel de nieuwste editie online <<