Technologieontwikkeling en industriële productie hebben in ons land hun beste tijd gehad. De belangrijkste oorzaak daarvan is de steeds verder teruglopende belangstelling van jonge mensen voor bètastudies.
Techniek is niet sexy. Het heeft een sullig imago. Dat komt doordat er vooral over techniek gepraat wordt als die niet functioneert. “Het programma is weer vastgelopen.” “Mijn vulling heeft losgelaten.” “We hebben drie kwartier stilgestaan op de startbaan.” Met techniek scoor je niet en daarom kiezen jongeren liever voor rechten, sociologie of economie. Studies die opleiden voor functies waarin het schuiven met A4-tjes centraal staat: stukken schrijven, stukken lezen, daarover vergaderen, weer schrijven, weer lezen en praten et cetera. Wat daar dan wél sexy aan is, zie ik niet. Natuurlijk hebben we ook advocaten en beleidsmakers nodig, maar niet te veel! Ideeën om de balans te herstellen zijn er genoeg. Ik noem er drie. Afschaffen of sterk verlagen van het collegegeld voor bètastudenten en verhogen van de studiekosten voor opleidingen waar – ook internationaal gezien – minder behoefte aan is. Stimuleren door de politiek van de maatschappelijke aandacht voor de rol van technologie in onze samenleving. En het bieden van hogere aanvangssalarissen aan bèta's; zij moeten tenslotte een jaar langer studeren en het afbreukrisico is groter dan bij alfa's.
Aan de technische vaardigheden van de jonge lieden ligt het niet. Ingewikkelde problemen die ze in computerspelletjes voorgeschoteld krijgen, lossen ze moeiteloos op. Het gaat daarbij zelden om sociologische queesten maar om exacte vraagstukken waar slimme algoritmes achter zitten. De vereiste competenties zijn dus aanwezig. Ze worden alleen niet productief ingezet.
Is het eigenlijk erg als technologieontwikkeling en industriële productie langzaam maar zeker uit ons land verdwijnen? We verdienen toch ook goed aan dienstverlening zoals spullen van A naar B brengen? Jawel, maar dienstverleners die op den duur hun diensten alleen nog aan elkaar kwijt kunnen, lopen vroeg of laat financieel vast. Producten gaan weliswaar steeds meer op diensten lijken omdat de hardware 'ingepakt' wordt in services, maar als je niks hebt om in te pakken, dan houdt het vlug op. De enige strategie die de Nederlandse dienstverlener nog rest, is de grens over gaan. Uitbreiden van de serviceactiviteiten naar die landen waar de maak-industrie wél floreert en waar de oprichting van nieuwe start-up bedrijven aan de orde van de dag is. We worden dan een land dat dienstverlenende gastarbeiders levert aan technologie-intensieve productieorganisaties in het buitenland.
Kortom, als het aantal bèta's blijft afnemen, gaan we steeds meer lijken op het Turkije en Marokko van de jaren zeventig. Willen we het zo ver niet laten komen, dan moeten we in plaats van te blijven schrijven en praten over het industrie- en technologiebeleid van Finland, hen gewoon nadoen. Imiteren is in de kenniseconomie geen zwaktebod.