Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Het goede voorbeeld

Waar halen we in 2005 onze inspiratiebronnen en rolmodellen vandaan? Bouwers van grote concerns blijken tegenwoordig vooral bellenblazers. Toch weet Philips-biograaf Marcel Metze nog wel een paar goede voorbeelden aan te wijzen.

In juni 1943 publiceerde Knickerbocker Weekly, een blad voor de Nederlandse gemeenschap in New York, een terugblik op het leven van Anton Philips, die toen vanwege de oorlog met zijn vrouw en het grootste deel van de concerntop in de VS verbleef. Het was een episch, heroïsch verhaal. Het succes van de inmiddels bejaarde industriële tycoon wortelde in diens familiecultuur, meende de auteur. “Net als voor de Rockefeller-kinderen gold ook voor hen (de Philips-kinderen, MM) een tweede stel Tien Geboden, opgesteld door de Philips-familie zelf.” Het artikel beschreef hoe vader Frederik Philips in de tweede helft van de negentiende eeuw – een tijdperk van groeiend optimisme – in zijn woonplaats Zaltbommel een mini-imperium had opgebouwd, bestaande uit een tabaks- en koffiehandel en een kleine bank. Zijn zoons had hij geleerd ‘altijd onafhankelijk te zijn, onophoudelijk naar verbetering te streven’ en ‘niet te veel tijd te verspillen aan tweederangs grootheid maar alleen te proberen in de voetsporen van onsterfelijken te treden’. Met deze lessen in het hoofd was de oudste zoon Gerard in 1891 met geld van pa een gloeilampenfabriekje begonnen in Eindhoven. Vier jaar later had vader Frederik aan zijn jongste zoon Ton gevraagd of een van diens vrienden misschien interesse had Gerard te helpen met de verkoop, die flink op stoom begon te komen. “Geen van mijn vrienden had evenwel trek, de grote stad te verwisselen met dit kleine provincieplaatsje”, vertelde Anton de Knickerbocker Weekly decennia later. Dus was hij – met frisse tegenzin – zelf maar gegaan, in principe voor zes maanden. Ton Philips was op dat moment bijna eenentwintig. Hij had drie jaar doorgebracht op de Openbare Handelsschool en aan de effectenbeurs in het dynamische Amsterdam en vervolgens een paar maanden stagegelopen bij een (Nederlandse) zakenbank in de metropool Londen. Toen hij begin 1895 aankwam in Eindhoven, met toen niet meer dan vijfenveertighonderd inwoners, sloeg hij zich voor het hoofd dat hij ermee had ingestemd de Britse hoofdstad in te ruilen “voor de ziekmakende eenzaamheid van dit gehucht, begraven in de vergetelheid van Brabants eindeloze ruimte. Afgesneden van de wereld door kilometers en kilometers heidevelden, leek het stadje Eindhoven hem een groep huizen, weggezonken in een mistig moeras.” Hij had het gevoel in een nachtmerrie te zijn beland. Desondanks besloot hij minstens een nachtje te blijven, omdat weglopen niet des Philips’ zou zijn. Toen gebeurde het. “Die avond wandelde hij alleen door het straatje waar veel van Gerards werklieden woonden. Het was zo’n prachtige nacht met maan en sterren die jonge mensen aanzet tot het nemen van beslissingen. Terwijl hij langs de huisjes liep, hoorde hij het luchthartige gebabbel, gelach en gezang van mannen en vrouwen zonder zorgen. (…) Kijkend naar de verlaten fabriek (…) voelde hij opeens de uitdaging. Hij bedacht dat de lelijkheid een pak slaag moest krijgen en dat dan een nieuwe en mooie stad, Philips Stad, zou verrijzen. Het idee trof hem als een bliksemflits, hij stond als aan de grond genageld: Philips Stad! Een stad van licht, letterlijk en figuurlijk. Toen wierp hij zijn schouders naar achteren, vermande zich, en keek in gespannen verwachting omhoog naar de maan en de sterren. Het was alsof hij iemands handoplegging voelde.” De verslaggever van Knickerbocker Weekly schreef het nogal geëxalteerd op, maar hij had wel degelijk het moment te pakken waarop de jonge Anton Philips besmet raakte met het virus der inspiratie. Toen ik tijdens het onderzoek voor mijn biografie Antons jeugdjaren bestudeerde, kwam die daaruit tevoorschijn als een dromer met een voortdurende neiging (zijn) grenzen te verkennen, een brok menselijke energie zonder doel of vorm, een ongeleid projectiel dat nog in alle richtingen – ook verkeerde – kon schieten. Tot hij op 3 januari 1895 slachtoffer werd van een ‘inblazing’ (Van Dale) en zijn richting vond. Zijn timing was niet verkeerd. Zo ongeveer op dezelfde dag ging de Tweede Industriële Revolutie van start en begon een lange periode van structurele economische groei die twee decennia zou duren.

Tweelingzusje

Geïnspireerd raken heeft iets weg van een bekering. Er hangt een zweem van magie omheen. Zelfs na jaren is de herinnering aan het moment suprème nog bijzonder gedetailleerd en scherp. Voordien bevindt de getroffene zich misschien in een periode van desoriëntatie, onvrede of onzekerheid – of, zoals Ton Philips, nog in de fase van jeugdige openheid en richtingloosheid. En dan is daar ineens die overtuiging. De puzzelstukken vallen in elkaar, de richting is gevonden, wereldbeeld en doel zijn helder, het (nieuwe) leven kan beginnen. Geïnspireerden ervaren deze gebeurtenis niet zelden als veroorzaakt door een externe kracht, en spreken vaak over een ‘geschenk’, dat natuurlijk ‘van boven’ komt. Er loert wel een potentieel gevaar. Vrouwe Inspiratie brengt namelijk steevast haar tweelingzusje ‘Intolerantie’ mee. Ingeblazenen zien de mensheid vaak als verdeeld in ‘weters’ en ‘niet-weters’, gelovigen en ongelovigen. In politiek en godsdienst kan dat tot enorme ongelukken leiden en zelfs tot vervolging en oorlog, en in het bedrijfsleven kunnen al te geïnspireerde leiders uitgroeien tot paranoïde, gewetenloze potentaten. Toen de goden hun hand op Ton Philips’ schouder legden en hem zijn droom van een ‘Philips Stad’ aanreikten, was niet meteen duidelijk dat hij later een leider zou worden. Wel voldeed hij sindsdien aan een van de basiskenmerken. In zijn boek Prisoners of Leadership (1989) schrijft Manfred Kets de Vries – econoom, psychoanalyticus en hoogleraar aan de business-school Insead te Fontainebleau – dat effectieve leiders onder meer een enorme prestatiedrang hebben, ‘de wil om bijzondere resultaten te boeken, de behoefte om iets beter te doen dan ooit eerder is gebeurd’.

Leerbewerker

Prestatiedrang en ambitie. Waarom zou iemand drie jaar lang honderden eenzame uren doorbrengen in archieven, duizenden documenten en brieven doorwerken, tienduizenden woorden tikken, schrappen en vervangen, intussen levend van een bescheiden stipendium, zoals ik zelf heb gedaan in de jaren 2001-2004, om een biografie te schrijven van een man waarover al enorm veel geschreven is en zelfs al een biografie bestaat? Er is maar één reden: uit ambitie, om het beter te doen.
Een ambitie is meer dan een droom; het is een droom met een richting en een doel. Kinderen kunnen dromen en rijkelijk fantaseren, maar serieuze ambities kunnen pas aan het eind van de jeugd ontstaan. Eerst moet de adolescent een besef hebben van de eigen vaardigheden en de enorme energie der volwassenheid in zich voelen. Dan pas kan hij/zij op het idee komen dat een droom echt te realiseren is, dan pas kan hij geïnspireerd raken, en op zoek gaan naar inspiratiebronnen en rolmodellen die de richting wijzen. Die van mij zitten verspreid in enkele kartonnen dozen en mappen en in mijn boekenkast. Zo is daar de Nieuwe Revu van 21 januari 1967 (ik was veertien jaar), met op de cover een diepbedroefde Jacqueline Kennedy, gehuld in zwart, en binnenin een samenvatting van een pas verschenen, onthullend boek over de moord op haar man, geschreven door de historicus William Manchester. Uit dezelfde jaren – zeer inspirerende jaren, op het gymnasium van het Canisius College te Nijmegen – bewaar ik mijn exemplaren van Herodotus en Xenophon, die in de vijfde eeuw voor Christus boeken schreven over de oorlogen tussen de Perzen en de Grieken, en worden beschouwd als grondleggers van de geschiedschrijving respectievelijk de journalistiek. Verder bezit ik nog tien nummers van het Amerikaanse blad Rolling Stone uit de jaren 1971-1974, dat ik toen (als jonge twintiger) niet alleen las vanwege de prachtige stukken over de pop- en rockhelden van die dagen, maar ook vanwege het openhartige interview met de indertijd beroemde Daniel Ellsberg (die geheime documenten van het Pentagon over de oorlog in Vietnam naar buiten had gebracht), het schokkende tweeluik over de ondergrondse activiteiten van de narcoticabrigade in Californië, de serie onthutsende inside reportages – later gebundeld als Fear & Loathing on the Campaign Trail – van new journalist Hunter S. Thompson over de campagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1972 (die van het Watergate-schandaal), en tal van andere (onderzoeks)journalistieke verhalen.
Voor ik in deze voetsporen kon treden, had ik nog een tijd van studie en levenslessen nodig, besefte ik intuïtief. Een flink deel van de jaren zeventig bracht ik door op de universiteit en volgde daar colleges in linguïstiek, antropologie, sociologie, psychologie, filosofie, communicatiewetenschap. Aan het eind van dat decennium ging ik op reis naar Zuid-Amerika. Hoog in het Andesgebergte, in het noorden van Ecuador, op zoek naar de magische paddestoelen van het soort Psilocybe, belandde ik
in het dorpje La Esperanza (De Hoop). Daar ontmoette ik een al wat oudere leerbewerker, zowel ambachtsman als kunstenaar, bekwaam in het prepareren van huiden én in het maken en bewerken van tassen, riemen en zadels. Don Leopoldo was een vriendelijke, vaderlijke man. Direct bij mijn eerste bezoek aan zijn werkplaats raakten wij in gesprek over de diepere dingen des levens – en ook over wat minder diepe, zoals de politiek en het weer – terwijl hij gewoon voortging met snijden, kloppen en stikken. De tijd stond urenlang stil en ik begreep: dit was een man van grote wijsheid, een Meester zoals men maar zelden treft. Twee dagen later vroeg ik hem of ik zijn leerling mocht worden. Hij stemde direct toe.

Meesterschap

De geschiedenis heeft een andere wending genomen en ik ben geen leerbewerker in de Andes geworden. Toch was de ontmoeting met Don Leopoldo van beslissende invloed op mijn leven. Na terugkeer in Nederland besloot ik de universiteit te verlaten en zelf op weg te gaan naar het meesterschap, maar dan in de vakken waarover ik al langer droomde, de journalistiek en de geschiedschrijving. In een kwart eeuw heb ik dat meesterschap ook bereikt. Dat vindt althans een geleerde commissie, die mij onlangs op grond van mijn biografie van Anton Philips een doctoraat verleende.
Ik ben ook geen leider geworden. Anton Philips wel. Wat voor soort leider was hij? Hij had trekken van een potentaat, hoewel niet van het gewetenloze en paranoïde soort. Hij eiste volledige inzet en toewijding, en had weinig geduld met medewerkers die niet aan die eisen voldeden. Die eigenschap hoort bij de effectieve leider, schrijft Manfred Kets de Vries: “Effectieve leiders geven (…) altijd aan dat ze hoge verwachtingen koesteren van de prestaties van hun volgelingen en laten zien dat ze vertrouwen hebben in hun bekwaamheid om deze verwachtingen ook waar te maken.” Dat slaat volledig op Anton Philips. Anton liep niet alle dagen te koop met zijn dromen en hij was geen bijzonder begenadigd spreker. Desondanks kan men hem wel degelijk charismatisch en inspirerend noemen. Kets de Vries schrijft dat dergelijke leiders weten hoe ze engagement moeten kweken. “Door de energie van hun volgelingen goed aan te wenden (…), moedigen ze hen aan tot het bereiken van onverwachte resultaten.” Is alweer van toepassing. Anton kon zijn naaste medewerkers tot enorme inzet opjagen. Ze beschouwden zichzelf absoluut als de besten en de groei van het concern overtrof – zeker tot begin jaren dertig – jaar op jaar alle verwachtingen. Dat laatste was cruciaal. Niets inspireert beter dan goede resultaten. Mensen sluiten zich graag aan bij succesvolle leiders, en nemen schommelingen in hun gemoedstoestand of gebreken aan uiterlijk appeal graag voor lief. Kijk naar Bill Gates: altijd een beetje een nerd gebleven maar desondanks door velen als voorbeeld beschouwd. Falende leiders zijn hun status daarentegen snel kwijt. De afgelopen recessie heeft er een heel stel opgeleverd, waaronder de Nederlander Cees van der Hoeven: verschillende keren topman van het jaar, maar na het opduiken van geheime sideletters, de ontdekking van fraude en het inzakken van de koers een verguisd en vervolgd man.

Bellenblazers

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

De overeenkomst tussen Anton Philips en mijzelf, zijn biograaf, is dat wij beiden opgroeiden in optimistische tijden. Dat maakte het ons betrekkelijk gemakkelijk te geloven in vooruitgang en in de eigen kracht. Wij hadden de voorbeelden van succes voor het oprapen. Anton leefde in de periode der grote ontdekkingsreizen, wetenschappelijke doorbraken en technische innovaties van eind negentiende en begin twintigste eeuw. Ik ben een kind van de jaren vijftig en zestig, met daarin de naoorlogse welvaarts-‘boom’, de eerste uitzendingen van televisie in kleur, de eerste landing van een mens op de maan, en – belangrijk voor de latere journalist – met toenemende maatschappelijke openheid en een onafhankelijker opstelling van de media tegenover ‘autoriteiten’.De optimistische protestgeneratie, waar ik toe behoor, had geen behoefte aan leiders en wilde zélf beslissen over het eigen, individuele leven. De roep om leiderschap klinkt juist in tijden van onzekerheid en crisis, zoals die van nu. Iets dergelijke geldt ook voor inspiratie. Als die ontbreekt, gaat men er naar op zoek, en publiceert men er specials over – niet in inspirerende tijden. Overigens is ‘inspiratie’ welbeschouwd een neutraal woord en zijn alle succesvolle leiders per definitie inspirerend – ook mannen als Adolf Hitler of Josef Stalin, die vooral inspeelden op angsten en bij hun volgelingen geen creatieve krachten mobiliseerden, maar de krachten van agressie en vernietiging. Misschien kunnen we het daarom beter hebben over positief leiderschap. Op de drempel van 2005 is daar in de wereld helaas niet veel van te vinden. In de internationale en de nationale politiek overheersen wederom angst en agressie en presenteren de leiders zich als mannen van stavast, die ons gewone mensen zullen beschermen tegen chaos en gevaar. Waar moet de jonge, idealistische aspirant-politicus zijn inspiratiebronnen en rolmodellen vandaan halen? Bij George Bush? Jan Peter Balkenende? En naar wie moet de startende ondernemer kijken? Bouwers van grote concerns blijken veelal bellenblazers. Zelfs Bill Gates ziet tegenwoordig meer heil in het na-apen dan in het zelf verzinnen. Van de internationale ondernemershelden van de jaren negentig durft alleen de Brit Richard Branson van Virgin nog serieuze ambities te koesteren. Hij wil commerciële vluchten naar een hoogte van honderd kilometer organiseren, zodat iedereen – met voldoende geld, natuurlijk – vanuit de ruimte naar onze mooie moeder Aarde kan kijken, haar kwetsbaarheid kan zien en zal beseffen dat wij de handen ineen moeten slaan om haar te beschermen tegen vervuiling, broeikasgassen en klimaatbederf. Is Branson een exotische, eenzame dromer, een vreemde eend in een bijt vol cynici? Ja. Maar gelukkig is hij niet helemaal de enige. In Nederland ken ik, na lang nadenken, één idealistische ondernemer, of eigenlijk een duo. Ooit begonnen Bob Crébas en Reinier Bouman een keten kringloopwinkels. Na de komst van internet kochten ze daarnaast een website voor de handel in tweedehands goederen. Ik heb het tweetal enkele keren ontmoet en zij hadden geen kapsones. Met hun kringloopwinkels wilden ze iets doen tegen de wegwerpcultuur, WAO’ers aan werk helpen, en als het kon ook wat geld verdienen. Ze kochten de website www.marktplaats.nl vijf jaar geleden voornamelijk omdat die hun winkels beconcurreerde – op zich een defensieve ondernemersdaad. Het mooie is: die site bleek een goudmijn. Ze brachten hem op eenvoudige doch slimme wijze tot enorme bloei en verkochten hem onlangs voor groot geld (ruim tweehonderd miljoen euro) aan eBay. Nog mooier is dit: toen ik een van het duo mailde met de vraag wat hij met zijn miljoenen zou gaan doen, bleek hij alweer een nieuw, idealistisch idee te hebben, dat ik hier helaas niet kan onthullen, maar dat ongetwijfeld veel sympathie zal oogsten. En hopelijk anderen zal inspireren.

Marcel Metze, onderzoeksjournalist en historicus, is auteur van boeken over Philips (Kortsluiting, 1991, Let’s make things better, 1997), de grote banken (De geur van Geld, 1993), het CDA (De Stranding, 1995), de relaties en prestaties van topmanagers (XXL, 1998) en de geschiedenis van het poldermodel (Let’s talk Dutch now, 1999). In oktober verscheen zijn biografie van Anton Philips, waarop hij ook promoveerde. Metze werkt nu aan een boek over de Koninklijke/Shell Groep (te verschijnen in 2005).