Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Europese Flexwet

De uitzendbranche luidt de noodklok. Een nieuwe Europese richtlijn dreigt uitzendwerk een stuk duurder te maken. Maar overheid en vakbeweging luisteren niet. Heibel rond de 'smeerolie' van de Nederlandse economie.

Het kabinet viel en iedereen maakte zich zorgen over het uitstel van de Tweede Kamer-beslissingen over de Joint Strike Fighter en de wao. Maar de rol van de kamer vermeldde op die zwarte dinsdag in april nóg een uiterst belangwekkend wetje. 'Wetsvoorstel 27 661, uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd'. Voor leken een onopvallend hamerstuk, voor betrokkenen bijkans van lijfsbelang.

Zouden er in Nederland meer dan tien mensen zijn die alle aspecten van de Nederlandse en Europese regelgeving omtrent flexwerkers begrijpen? Waarschijnlijk niet. Wie probeert wegwijs te worden in het woud van wetten en richtlijnen verdwaalt al snel in een ondoorzichtige brij van juridisch jargon. “Ik vraag me zelfs af of de verantwoordelijke ministers van Justitie en Sociale Zaken het nog kunnen volgen,” lacht Catelene Passchier, beleidsmedewerker van de FNV.
Ingewikkeld of niet, belangwekkend is het blijkbaar wel. De FNV, werkgeversorganisatie VNO/NCW en de uitzendbranche liggen met elkaar overhoop naar aanleiding van twee Europese richtlijnen. De FNV sprak begin april in Het Financieele Dagblad zelfs van een oorlogsverklaring aan de vakbeweging.

Wat verhit de gemoederen? Allereerst is daar de Europese richtlijn over contracten voor bepaalde tijd, voor het gemak hier richtlijn twee genoemd, omdat er ook nog een eerste richtlijn bestaat over deeltijdwerk. Belangrijkste uitgangspunt is dat medewerkers met een contract voor bepaalde tijd dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten hebben als werknemers met een contract voor onbepaalde tijd. Hoewel de Europese Commissie bepaalde dat lidstaten richtlijn twee niet hoeven toe te passen op het uitzendwerk, stelde Nederland als enige land binnen de Europese Unie een wetsvoorstel op waarin richtlijn twee wél van toepassing werd geacht op uitzendwerk. De logica daarachter is vooral juridisch van aard en te dor om hier te behandelen. De Tweede Kamer zou op 16 april over dat wetsvoorstel stemmen, maar dat agendapunt is nu dus op de lange baan geschoven. Ondertussen bidt de uitzendsector dat het wetsvoorstel het niet haalt. Waarom? Dat blijkt ook al niet eenvoudig uit te leggen. Aart van der Gaag, directeur van de branchevereniging voor uitzendondernemingen ABU, doet een poging. “De uitzendsector moet werken met een complex systeem van allerlei verschillende contracten. Een generaliserende wet doet daar geen recht aan en zou bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat we de hele cao moeten omgooien.”

Noodklok
Met het mogelijk torpederen van wetsvoorstel 27 661 is de lucht voor de uitzendbranche nog niet geklaard, aan de horizon doemt alweer een nieuw gevaar op. De uitzendsector lobbyde de afgelopen jaren fanatiek aan het Europese front voor een aparte richtlijn voor uitzendwerk. Die aparte richtlijn kwam er, maar met het concept dat de Europese Commissie in maart dit jaar publiceerde, zijn ze niet bijster gelukkig. Het uitgangspunt is dat de belangrijkste arbeidsvoorwaarden (loon en werktijden) van uitzendkrachten in de pas moeten lopen met de arbeidsvoorwaarden van de vaste werknemers van het bedrijf (de inlener) waar de uitzendkrachten tijdelijk voor werken. Tenzij in de cao iets anders is geregeld.

Fred van Haasteren, executive vice-president van Randstad Holding: “Het ondergraaft onze zelfstandige positie als werkgever. Er is toch geen enkel bedrijf in Nederland dat zijn arbeidsvoorwaarden laat bepalen door een andere ondernemer? Het gevolg is dat uitzendwerk te duur wordt.” Volgens Van Haasteren is het uitzendwerk om allerlei redenen de afgelopen jaren al een kleine 40 procent duurder geworden. “Als de kosten door richtlijn drie nog hoger worden, bestaat het uitzendwerk straks niet meer.”

De FNV is op zijn zachtst gezegd nogal verbaasd over die houding van de uitzendbedrijven. FNV-federatiebestuurder Henk van der Kolk: “Eerst trekken ze gezamenlijk met ons op in Europa om te zorgen voor Europese regelgeving die aansluit bij de Nederlandse praktijk en dan slaan ze opeens om. Dat begrijp ik niet, zoveel verandert er niet in de Nederlandse situatie als richtlijn drie van kracht wordt. En hoezo wordt uitzendwerk duurder? Ze lopen gewoon in de pas met de loonontwikkelingen, nog afgezien van het feit dat je in de cao afspraken kunt maken over uitzonderingen. Daarnaast staat in het concept dat het hele verhaal van gelijke behandeling niet geldt voor de eerste zes weken. Daar bestaat 80 procent van het uitzendwerk uit.”
VNO/NCW kiest – niet geheel onverwacht – de kans van de uitzenders. Jan-Willem van den Braak, directeur Sociale Zaken: “Ik vind het een rechtvaardige wens van de uitzendondernemers om meer grip te krijgen op de arbeidsvoorwaarden. Het zijn volwaardige werkgevers, die ook als zodanig behandeld moeten worden.”

Flexwet ter discussie
De FNV trekt uit de houding van VNO/NCW de conclusie dat de werkgevers de hele wet Flexibiliteit & Zekerheid ter discussie willen stellen. Onzin vindt Van den Braak. “Deze discussie heeft vooral betrekking op artikel 8 van de WAADI (Wet Allocatie Arbeidskrachten door Intermediairs-red.). Wij zouden graag een discussie aangaan met de FNV over de vraag of we dit onderdeel van de WAADI tot in lengte van dagen willen handhaven. Ik wil in ieder geval voorkomen dat een discussie op nationaal niveau over dit onderwerp zinloos is omdat het op Europees niveau wordt dichtgetimmerd.”

Bij de FNV ligt dit onderwerp uitermate gevoelig. Na jaren bakkeleien bereikten de sociale partners in 1996 eindelijk overeenstemming over de wetten Flexibiliteit & Zekerheid en de WAADI. Van der Kolk: “Dat akkoord is een zorgvuldig samengesteld bouwwerk. We hebben allebei concessies moeten doen. Als je met artikel 8 van de WAADI een hoeksteen van dat akkoord weghaalt, dondert het bouwwerk in elkaar. Daarom zou ik zeggen: bezint eer gij begint.” De FNV vreest dat wordt getornd aan de bescherming van de positie van uitzendkrachten. Van de Braak: “Hoezo? De vakbeweging kan toch ook met de uitzendsector goede cao's afsluiten? Dat is een volstrekt redelijk verhaal, passend bij de belangrijke rol van de uitzendbureaus.” Van der Kolk: “Als je artikel 8 van de WAADI afschaft, ben ik bang dat grote delen van de uitzendbranche gaan zeggen: 'goed, dat hebben we gehad, waarom zouden we nog een cao afsluiten met de bond?' Daarnaast moet je wel bedenken dat in Nederland een kwart van de werknemers niet onder een cao valt. Er zijn dus de nodige witte vlekken. Zonder artikel 8 van de WAADI vallen de uitzendmedewerkers nergens meer onder.”

Smeerolie

Het is niet waarschijnlijk dat de betrokken partijen op korte termijn duidelijkheid krijgen. Over wetsvoorstel 27 661 zal hoogstwaarschijnlijk pas de nieuwe Tweede Kamer beslissen. En een definitieve Europese richtlijn voor uitzendwerk zal voorlopig ook nog wel op zich laten wachten gezien de onenigheid, ook op Europees niveau. Over één ding zijn de sociale partners het in ieder geval wel eens: de Europese regelgeving mag niet ten koste gaan van wat men noemt de allocatieve rol van de uitzendbranche. “We zijn de smeerolie van het Nederlandse bedrijfsleven,” vindt Aart van der Gaag. “Daarnaast helpen we veel moeilijk plaatsbare werkelozen aan werk. Die functie hebben we zo langzamerhand overgenomen van de arbeidsbureaus.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.