Beloftes van Europese beleidsmakers kun je beter wantrouwen. Vorig jaar rond deze tijd wilden ze ons doen geloven dat de naderende komst van de euro een werkelijke economische crisis in de lidstaten buiten de deur zou houden.
Nu is het de eerstvolgende uitbreiding van de Europese Unie die ons een lange periode van economische voorspoed zal brengen. Dat is althans het argument waarmee de regeringsleiders dit weekend in Kopenhagen het toetredingsverdrag erdoor zullen jassen.
Europese politiek, zoals door Brussel bedreven, komt van oudsher neer op een aanvaring tussen theorie en praktijk. Op papier valt er veel te zeggen voor de komst van tien nieuwe lidstaten. De Europese Unie zal straks bestaan uit 450 miljoen burgers, die gezamenlijk een economie van een dikke negen biljoen euro vertegenwoordigen. Met dat laatste wapenfeit benaderen we akelig dicht het economische potentieel van de Verenigde Staten.
Reden genoeg voor een gepaste dosis euforie, vindt commissievoorzitter Romano Prodi. Temeer daar de tien nieuwe lidstaten de gehele Unie een extra economische groei van 0,2 procent per jaar zullen opleveren. Mooi meegenomen, die bonus, maar feitelijk heeft de uitbreiding bijzonder weinig om het lijf. Weliswaar wordt het communautaire territorium met bijna een kwart vergroot en krijgen we er 75 miljoen euroburgers bij, de werkelijke economische bijdrage van het tiental aan het Europese bondgenootschap bedraagt vooralsnog slechts een schrale 4 procent.
Scepsis is dus op zijn plaats, wanneer politieke leiders in oost en west spreken van 'een economische impuls van jewelste'. Helemaal als je de voorinvesteringen die dit geintje vergen erbij betrekt. Miljarden zijn er de afgelopen jaren vanuit Brussel verscheept om de economieën van de aspirant-lidstaten het pad der hervormingen op te helpen. En voor de periode 2004-2006 wordt nog eens een dikke 40 miljard uitgetrokken, bijna de helft van het jaarlijkse EU-budget, om de economische impuls ook daadwerkelijk vorm te geven.
Bedragen die er niet om liegen, terwijl het nog maar de vraag is wat de donateurs van het eerste uur ervoor terugkrijgen. Die hadden aanvankelijk gerekend op een lage-lonenparadijs binnen het eigen bondgenootschap, zodat productiecapaciteit niet meer automatisch naar het Verre Oosten verplaatst zou hoeven worden. Een kleine misvatting, als je bedenkt dat de arbeidsproductiviteit in de nieuwe lidstaten nog ver onder de maat is. Hoewel een Duitse fabrieksarbeider maar liefst 55 euro per uur kost, en daarmee de duurste arbeidskracht ter wereld is, verricht hij wel mooi het werk van vier Polen.
Toch gloort er hoop. Waar de arbeidsproductiviteit in de huidige lidstaten al tijden lang aan zijn limiet zit, groeit deze in de Oost-Europese landen met vaak wel 7 procent per jaar. Boekte West-Europa de afgelopen jaren een gemiddelde economische groei van 2 procent, in het voormalige Oostblok lag dat percentage steevast tussen de 4 en 5. Akkoord, dit zijn nog geen Chinese cijfers, maar de economische ontwikkeling in de nieuwe lidstaten is in elk geval een heel stuk dynamischer dan elders op het oude continent.
In dit licht bezien is de plotselinge weerzin van de VVD tegen uitbreiding op z'n zachtst gezegd verdacht. De VVD is zogezegd tégen toetreding van de tien aspirant-leden in één klap. Niet alleen vanwege de torenhoge kosten die dit met zich meebrengt, maar vooral vanwege het feit dat sommige landen – Polen, Slowakije, Letland en Litouwen worden met name genoemd – politiek en economisch nog niet klaar zouden zijn voor zo'n grote stap.
Een weinig constructieve houding van de liberalen. De aanstaande uitbreiding van de Europese Unie vormt nu juist een ideale aanleiding om eens radicaal schoon schip te maken met alle geld verspillende weeffouten waarvan de 'oude Unie' nog steeds is vergeven. De landbouwsubsidies zullen grondig worden herzien, de royaal gevulde structuurfondsen zullen op de helling moeten, en het Dagelijks Bestuur van het bondgenootschap zal een drastische facelift behoeven. Zónder uitbreiding was van dat alles nooit iets terechtgekomen.