Op het complex runnen de broers Frank (27) en Wim (25) Ammerlaan AQ Roses. De kwekerij is een dependance van het familiebedrijf in Rijsenhout, langs de A4 bij Schiphol. “Dagelijks snijden we hier een kwart miljoen rozen”, vertelt Frank Ammerlaan terwijl hij door één van zijn kassen loopt. “‘s Nachts worden de bloemen naar het vliegveld vervoerd. In de loop van de volgende dag worden ze naar Nederland gevlogen.”
Ethiopië beleeft een ware bloemenrevolutie. Het aantal kwekerijen in de hooglanden rondom Addis Abeba is de afgelopen jaren geëxplodeerd. Waren er in 2003 nog maar drie bloemenbedrijven, inmiddels zijn dat er 106, waarvan ongeveer de helft in buitenlandse handen. Behalve zo’n dertig Nederlanders zijn er ook Indiërs, Israëli’s en Duitsers actief. De exportwaarde van de sector, inmiddels goed voor zestigduizend arbeidsplaatsen, steeg tussen 2003 en 2008 van 5,5 miljoen naar meer dan 150 miljoen dollar. In 2008 produceerde Ethiopië bijna een miljard stelen, waarvan het grootste deel naar Nederland vertrok. Ethiopië is uitgegroeid tot de grootste toeleverancier op de Nederlandse bloemenveilingen, na Israël en Kenia. Nederland is hierdoor de vierde handelspartner van Ethiopië geworden.
Metamorfose
In de kas van Frank Ammerlaan in Ziway knippen vrouwen voorover gebogen rozen, terwijl mannen volle emmers wegrijden op gele karren. Ammerlaan betaalt zijn dagarbeiders vierhonderd birr per maand, iets meer dan een euro per dag. Daarvoor werken ze acht uur per dag, zes dagen in de week. Ammerlaan: “Als ik dat in Nederland vertel, noemen ze me een uitknijper. Ik kan het hen niet kwalijk nemen, vroeger zou ik dat zelf ook gedacht hebben. In werkelijkheid betalen we voor Ethiopische begrippen goed: twintig procent hoger dan het landelijk gemiddelde. Elke dag staan hier honderden mensen voor de deur die bij ons willen werken.”
De impact van de ontwikkeling van de Ethiopische bloemensector op Ziway is volgens Ammerlaan enorm. “Het dorp heeft een metamorfose ondergaan. Op het hele complex werken ruim tienduizend mensen, waarvan duizend bij ons. Dat betekent dat er maandelijks honderdduizenden euro’s aan salarissen het dorp binnenstromen. Op straat zie je dat overal terug. Het wemelt tegenwoordig van de fietsen en de mobiele telefoons. Tijdens het werk in de kas heb ik zelfs mobieltjes moeten verbieden. Iedereen stond continu te bellen.”
Niet alleen de welvaart is gestegen, ook de sociale structuur is veranderd in het dorp. Ammerlaan: “Wij hebben voornamelijk vrouwen in dienst, waardoor hun maatschappelijke positie sterk is verbeterd. Nu zij het geld verdienen, hebben zíj thuis de broek aan.” Voor de mentaliteit van Ethiopische mannen had Ammerlaan aanvankelijk geen goed woord over, maar ook daarin ziet hij langzaam verandering komen. “Een paar jaar geleden waren het echt een stelletje nietsnutten. Je kon het ze niet eens kwalijk nemen, want er was hier niets te doen. Nu zien steeds meer mannen in dat ze wel degelijk iets van hun leven kunnen maken.”
Aan het eind van de werkdag rijdt Ammerlaan in zijn fourwheeldrive stapvoets over het terrein. Op de grasveldjes tussen de kassen spelen medewerkers volleybal in de avondzon. Verderop staan de school en het ziekenhuis die hij samen met de andere bloemenkwekers in Ziway heeft laten bouwen. Drieduizend kinderen krijgen dagelijks les. Alle medewerkers krijgen gratis medische zorg. Ammerlaan: “Het is een kwestie van geven en nemen. Als je goed zorgt voor je mensen krijg je dat terug. In het begin hadden we nog wel eens last van sabotage, maar dat is verleden tijd. Het zingt nu door het dorp dat de bloemenbusiness goed is voor Ziway.”
Godsgruwelijk moeilijk land
Mark Driessen (43) was één van de pioniers op de Ethiopische bloemenmarkt. In januari 2009 vierde de Eindhovenaar het vijfjarige bestaan van Maranque Plants, het stekmaterialenbedrijf dat hij runt op drie uur rijden ten oosten van Addis Abeba. “We produceren 360 miljoen stekken per jaar”, zegt Driessen op zijn farm. “De Nederlandse markt bestaat uit twee miljard stekken, de wereldmarkt uit vijf miljard. Wij zijn dus een grote speler. Als je in Nederland een gemengd boeket koopt zit er vrijwel altijd iets van ons bij.”
Dan gaat de zoemer. Lunchtijd. Op weg naar de eetzaal wordt het personeel langs een aantal wasbakken geleid. Driessen: “Ik wil dat iedereen z’n handen wast voor het eten. De hygiëne is slecht. Ze eten met hun handen van gezamenlijke borden. Bij ziekte besmet iedereen elkaar.” Verderop staat het personeel in de rij voor injera, de sponsachtige zuurdesempannenkoek die het lokale stapelvoedsel vormt. Een wacht controleert de ordelijke doorstroming. Driessen: “Eén van de eerste dingen die we merkten, was dat mensen met honger kwamen werken. Nu hebben we 43 vrouwen in dienst die ontbijt, thee en lunch voor het personeel bereiden. Bij de injera doen we om de dag extra groente, anders eten ze te eenzijdig. Zelf zouden ze dat nooit doen. Sterker nog, als ik ze hier niet te eten geef, eten ze alleen ‘s avonds.”
Zijn werknemers bezorgen hem soms slapeloze nachten. Driessen: “Dit is zo’n godsgruwelijk moeilijk land. We maken een hoogwaardig product met mensen zonder opleiding. Aanvankelijk wisten ze niet eens hoe ze een schroefje in een moertje moesten draaien. Ga er maar aan staan.” Het kennisniveau van zijn werknemers is niet Driessens enige probleem. Veel werknemers komen na verloop van tijd niet meer opdagen. “Deze week bijvoorbeeld kon ik acht man aannemen, maar er liepen er ook twintig weg.” Driessen wijt het hoge verloop aan een gebrek aan discipline.
Ook heeft de Eindhovense ondernemer last van ethnische spanningen tussen zijn medewerkers, voornamelijk Amhara en Oromo, twee van Ethiopië’s negen bevolkingsgroepen. “Een paar maanden geleden stonden hier tweehonderd man tegenover elkaar. Een Amhara had een steen gegooid naar een Oromo, waarna vijf man op de vuist gingen. Als je niet uitkijkt maken ze elkaar af.”
Ondanks de problemen ziet Driessen de toekomst zonnig in. “De economische groei van dit land is niet te stoppen.” De cijfers geven hem gelijk: in 2007 groeide de economie met 11,4 procent. Daarmee is Ethiopië het enige Afrikaanse land dat dubbele groeicijfers wist te realiseren zonder olie te exporteren. Driessen: “Ik denk dat ik aan de ontwikkeling van Ethiopië kan bijdragen, maar ik ben geen wereldverbeteraar. Ik doe wat ik denk dat goed is voor mijn bedrijf. Dat is mijn levenswerk. Ik hoop dat sommige Ethiopiers er wat van opsteken.”
Hoofdstad van Afrika
Net als Driessen was de Venlose teler Peter Linssen (36) er vroeg bij in Ethiopië, met Linssen Roses. De rozenkwekerij bij het dorpje Kimoye, 55 kilometer ten westen van Addis Abeba, beslaat bijna vijftig hectare. Vanuit zijn kantoor kijkt Linssen uit over de nieuwste kas. “In 2004 zijn we hier begonnen. Bij de overname van grond hebben we afgesproken dat van elke familie die hier land bezat, minstens één iemand een baan zou krijgen in de kwekerij. We hadden uitgerekend dat het jaarloon van dat ene gezinslid al twee keer zoveel zou zijn als de jaarlijkse opbrengst van het land. Van de meeste families werken nu zelfs meerdere leden bij ons.”
Ook Linssen heeft ‘zijn’ dorp zien veranderen. “Het eerste wat je merkt is dat vrouwen in mooiere kleren naar het werk komen. In het begin kleedden ze zich echt in lompen, je kon het nauwelijks kleren noemen.” Ook de huizen in het dorp zijn verbeterd. Linssen: “Een paar jaar terug stonden hier modderhuisjes. Nu hebben ze ijzeren daken.”
De Limburger heeft hoge verwachtingen voor de toekomst van Ethiopië. Linssen: “Het enige risico dat ik kan bedenken is de politiek. Ik ben er niet bang voor, maar in Afrika weet je het nooit. Als de politiek stabiel blijft, wordt Addis Abeba de nieuwe hoofdstad van Afrika.”
Chemicaliën
Niet alle Ethiopiërs zijn even enthousiast over de komst van de bloemensector. “Bloemen kun je niet eten”, zegt een jonge Ethiopische in de bus naar Addis Abeba. “We kunnen beter voedsel verbouwen voor onszelf dan bloemen voor de export. Sinds hier bloemen worden verbouwd is teff (graansoort, red.) in prijs verdubbeld.” Voor haar schudt een jongen verontwaardigd zijn hoofd. “Luister niet naar haar. De bloemen zijn heel goed voor Ethiopië. Ze leveren werk en geld op.” Meer passagiers mengen zich in de discussie. “We hebben er nu profijt van, maar ik ben bang voor de toekomst”, zegt een welbespraakte veertiger. “De bloementelers gebruiken chemicaliën die het drinkwater aantasten.”
De Nederlandse tuinders kennen de kritiek maar al te goed. Op het land waar Ammerlaan rozen teelt, groeide vroeger maïs. Op de grond van Linssen werd teff verbouwd. Linssen: “De hoge voedselprijzen zijn een wereldwijd fenomeen. Dat heeft niets met onze komst te maken.” Problematisch is het wel, vindt Ammerlaan. Ter compensatie heeft hij de lonen het afgelopen jaar met 25 procent verhoogd.
En hoe zit het met het gebruik van schadelijke chemicaliën? Ammerlaan: “De angst daarvoor komt voort uit onwetendheid. De chemicaliën die we gebruiken worden binnen een paar uur afgebroken. Sommige mensen denken dat we over vijf jaar niks meer op deze grond kunnen verbouwen, maar dat is echt onzin. De discussie wordt bovendien al snel bizar als je ziet wat Ethiopiërs zelf over hun tomaten spuiten. Die troep is in Nederland al jaren verboden.”
Volgens Mark Driessen zijn Ethiopische oppositiepartijen de bron van de spookverhalen. “Die partijen beweren dat vrouwen hier minder vaak zwanger worden omdat we bestrijdingsmiddelen gebruiken. Die lui hebben aan mij een verkeerde. Het geboortepeil daalt hier inderdaad. Dat is niet het gevolg van bestrijdingsmiddelen, maar van ontwikkeling. Ik geef vrouwen zelfs langer zwangerschapsverlof dan wettelijk is vereist.”
Gedragscode
Om het imago van de sector te verbeteren heeft de EHPEA, de vereniging van tuinbouwers in Ethiopië, in 2007 een gedragscode opgesteld. In die code zijn arbeidsvoorwaarden en milieubeschermende regels vastgelegd waaraan alle tuinders zich moeten houden. Wie dat niet doet, kan op termijn zijn exportvergunning vergeten. Een onafhankelijke commissie neemt dit jaar de eerste achttien tuinbouwbedrijven onder de loep.
Geert Westenbrink, landbouwadviseur op de Nederlandse Ambassade in Addis Abeba, houdt zich intensief bezig met de gedragscode. Westenbrink: “De code is volstrekt uniek in Ethiopië. Zelfs de regering moest eraan wennen. De Minister van Sociale Zaken had eerst zoiets van: maar dat bepaal ik toch?”
De code, vindt Westenbrink, is een goed antwoord van de tuinders op de “grotendeels gerechtvaardigde zorgen” van de lokale bevolking. “In de tuinbouw worden vrij veel bestrijdingsmiddelen gebruikt. Daar kleven milieurisico´s aan, net als in Nederland.” Andere kritiek verwijst hij naar het rijk der fabelen. “Dat bloemen de plek in zouden nemen van voedselgewassen is geen argument. De tuinbouw neemt duizend hectare in beslag, een fractie van de totale landbouwgrond.”
De code is de nieuwste stap in de razendsnelle ontwikkeling van de Ethiopische bloemenbusiness. Westenbrink: “De regering beseft het belang van de sector voor de economie. Ethiopië verwacht dat de industrie in 2012 jaarlijks een miljard dollar oplevert. Daarmee zou de bloemenbusiness belangrijker worden dan koffie, traditioneel Ethiopie’s belangrijkste exportproduct.”
tekst Maarten van der Schaaf