Groot nieuws! Het klonen van managers heeft zijn beste tijd gehad. Over tien jaar zijn het winkeldochters, alle baasjes die een grenzeloos ontzag hebben voor hun opperbazen. En dat demonstreren door met het grootste gemak zestig uur per week te draaien, de zakelijke e-mailcorrespondentie af te handelen op zondagochtend, en ongezien de spaarloonregeling om te zetten in bedrijfsaandelen.
Als de voortekenen – én de onderzoeken – niet bedriegen, staat er op dit moment een generatie op van hoogst eigenzinnige managers-in-de-dop. Het regent ineens studies over high potentials in de leeftijdscategorie 25 tot 35. Zoals het rapport Developing Business Leaders for 2010 van de Conference Board, een Amerikaans onderzoeksinstituut dat zich met leiderschapsvraagstukken bezighoudt. Daaruit komt het beeld naar voren van een generatie die nauwelijks nog te managen valt, uiterst kritisch naar de huidige lichting zakelijke leiders kijkt, de vloer aanveegt met traditionele managementvaardigheden en weigert de loopbaan boven het privé-leven te plaatsen. Je ontkomt niet aan de indruk dat er over een jaar of tien, vijftien daadwerkelijk iets gaat veranderen in de top van het bedrijfsleven.
Nagenoeg zeker lijkt het dat de populatie topmanagers rond die tijd knap zal zijn uitgedund. De Conference Board wijt dat slechts ten dele aan de vergrijzing van de westerse samenlevingen. Bedrijven moeten over enige tijd weliswaar putten uit matig gevulde kweekbakken, maar belangrijker dan die macht van het getal is de omstandigheid dat de managers van overmorgen helemaal niet wíllen uitgroeien tot leiders. Tenzij, zo melden de onderzoekers in een voetnoot, de heersende mores in het zakenleven flink op de schop gaan.
Wie nu denkt dat dit typisch Amerikaanse onheilstijdingen zijn, heeft het mis. Bijna gelijktijdig met voornoemd rapport verscheen in Nederland de editie 2002 van het Eyes-onderzoek van recruiter KPMG Ebbinge. Daaruit blijkt dat het dna van de Nederlandse high potential niet veel verschilt van zijn Amerikaanse soortgenoot. Ook jonge professionals uit Nederland hebben steeds minder trek in een traditionele carrière. Bij voorkeur werken ze een dag of vier in de week, óf nog minder. Als ze maar extra tijd kunnen besteden aan vrienden en familie. Dat vinden ze belangrijker dan loopbaan of professionele ontwikkeling.
Nog maar 10 procent van het toekomstige managementpotentieel schijnt actief op zoek te zijn naar een andere baan. Ook de belangstelling voor een interne promotie is nagenoeg afwezig. Bijna de helft zegt 'absoluut geen ander werk te willen'. Bij hun voorgangers, managers in de leeftijd van 35 tot 45, speelt carrièredrift een veel grotere rol. Daar zegt slechts eenderde lekker te zitten op zijn huidige plek. Ruim 14 procent is heel bewust aan het azen op een betere baan.
De zittende lichting topmanagers is gelukkig niet blind voor het 'carrière-ethos' dat hun toekomstige opvolgers aanhangen. Heel wat bedrijven zijn tamelijk serieus in de weer met het ontwikkelen van faciliteiten die tegemoet lijken te komen aan de veranderende vraag op de arbeidsmarkt. Vier dagen werken? Goed mogelijk! Eén dag in de week vanuit huis? Best! Een jaartje er tussenuit? Leuk! Een duobaan? Laten we het eens proberen!
Het probleem is alleen dat ze maar niet van de grond komen, al die faciliteiten, althans niet voor mensen in managementfuncties. Dat heeft dan weer alles te maken met de bedrijfscultuur, of beter: de aanwezigheidscultuur. Zit je in een loopbaanfunctie, dan bén je er gewoon. Want als je altijd van de partij bent, dan ben je loyaal, én betrokken, én spring je zodoende in het oog voor promotie. Krijg je gekke ideeën over méér tijd voor je familie, of een wereldreis van acht maanden, tja, dan ben je toch eigenlijk verloren voor de zaak.
Met dit soort dogma's moet radicaal worden afgerekend, wil een carrière in het bedrijfsleven nog een aantrekkelijke optie zijn voor de broekies van nu. Het gevaar dreigt anders dat er in het volgende decennium grote tekorten aan managers gaan ontstaan. Nu valt daar nog wel mee te leven, maar zonder leiders zijn we nergens.