Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Afvalsector is slachtoffer eigen succes

De afvalverwerkers van Nederland varen wel bij de strenge regelgeving van minister Pronk. Alleen kunnen ze daardoor niet meekomen met hun Europese concurrenten, die veel meer mogen. “Wij zijn overgeleverd aan hongerige buitenlanders. Er is uniforme Europese wetgeving nodig.”

Op de vuilnisbelt in de Coupépolder in Alphen aan den Rijn wordt nu gegolfd. Aan de Diemerzeedijk vlakbij IJburg, boven op een afgedekte oude vuilstort verrijst het Diemerpark. Stortplaatsen: een eeuw geleden telde Nederland er meer dan vijfduizend. Nu zijn er nog zo'n 39 over.
De Nederlandse afvalpolitiek is een successtory. Hoewel de vaderlandse economie afgelopen decennium fors groeide, nam de hoeveelheid stortafval sterk af. Dat heeft Nederland onder meer te danken aan het ministerie van VROM, dat halverwege de jaren '90 een moratorium op het storten van brandbaar afval afkondigde en dat afdwong door belasting te heffen op elke ton gestort vuil. Zo hoopte het ministerie dat de afvalverwerkers op zoek zouden gaan naar meer creatieve verwerkingsvormen als hergebruik en recycling (zie ook de Ladder van Lansink). Om dezelfde reden verbood de minister tegelijkertijd de uitbreiding van het aantal verbrandingsinstallaties.

“Wij afvalverwerkers mogen de overheid wel dankbaar zijn dat ze ons het storten onmogelijk heeft gemaakt,” zegt Adriaan Visser. Hij is algemeen directeur van Sita Nederland, met circa 3400 werknemers absoluut marktleider in deze sector. “Hoe duurder de overheid het storten maakte, hoe sneller wij ons ontwikkelden. Van een logistiek bedrijf dat louter ophaalde en stortte, naar een allround afvalverwerker die stevig investeert in nieuwe technieken van scheiding en recycling.” Visser noemt het 'stortverbod', zoals de belastingmaatregel wordt genoemd, een 'ongelooflijke impuls voor de afvalbranche'.
Sita's jongste innovatie, die over twee tot drie jaar wordt geopend, is een afval-energiecentrale. Die moet energie opwekken uit gemengd afval, en zo de mogelijkheden combineren van bestaande energiecentrales en afvalverbrandingsinstallaties. “En zonder overheidsdruk was deze uitvinding nooit gedaan,” zegt Visser. Hoe hoger de kosten van verbranden en storten, hoe belangrijker het wordt om iets nieuws te bedenken. Dat geldt voor scheiding aan de bron (papier-, gft- en glascontainers), voor recycling en voor hergebruik. “Stel dat de overheid morgen zou toestaan om alles weer te storten, dan vervalt in een klap ons bestaansrecht als technologisch hoogwaardig bedrijf.”

Synergie
De afvalmarkt is een groeimarkt. Ging er in 1997 nog zo'n 2,8 miljard euro in om, dit jaar zal dat zo'n vier miljard zijn. Onder de laatste kabinetten werd een omslag gemaakt van een volledig door de overheid gedomineerde sector naar de markt. Inmiddels zijn vijf bedrijven samen goed voor twee miljard euro, en een immense groep kleintjes voor de overige twee miljard. Die vijf grote, aangevoerd door het Franse Sita, zijn alle ontstaan door een onophoudelijke stroom aan fusies en overnames. Vrijwel wekelijks rijgt een van hen nog een nieuwe kraal aan de afvalketting.
Sita en de andere vier grote verwerkers – de Nederlandse bedrijven AVR, Essent en Van Gansewinkel plus het Britse Shanks – houden zich allang niet meer exclusief bezig met inzamelen alleen. Allen bewerken in meer of mindere mate alles wat ze ophalen: ze sorteren het afval, verkopen het door voor hergebruik, recyclen, composteren of verbranden het. Die brede oriëntatie heeft zo zijn redenen. De belangrijkste is wellicht synergievoordeel: de omzet groeit dan wel sterk, maar de marge op afvalverwerking is niet hoog. Sinds 1998 komen verwerkers niet boven de 4 procent uit, wat spreiding van risico over de hele keten aantrekkelijk maakt. Bovendien is afvalverwerking een kapitaalintensieve sector: vuilniswagens, sorteerinrichtingen, verbrandingsovens en stortplaatsen kunnen alleen renderen door op grote schaal te werken. En ook klanten doen liever zaken met één bedrijf dat met al hun afvalproblemen raad weet.

Storten en verbranden is dus allang niet meer de core-business van de afvalverwerkers. Het begint al bij de producent van afval zélf. De afvalverwerkers zorgen ervoor dat die alles naar soort en maat aanlevert, hetgeen doorverhandelen naar recyclers efficiënter maakt. Het is dan ook de vraag in hoeverre we überhaupt nog van afval kunnen spreken. Hoewel huishoudens en bedrijven vorig jaar 60 miljoen ton rommel produceerden, gaat daarvan niet meer dan 6,5 miljoen ton naar de stortplaats. Feitelijk is bijna 90 procent van alle afval geen afval meer, maar handelswaar. Zo keert van de twintig miljoen ton bouw- en sloopafval negentien miljoen ton weer terug naar de bouwplaatsen. Werden autobanden vroeger verbrand, nu worden tienduizenden autobanden verwerkt in sportvloeren en als geluidsisolatie in autowegen. 400.000 ton glas gaat via de glasbak weer in de smeltoven. Plastic en oude kranten verdwijnen naar China en India, om als kinderspeelgoed respectievelijk karton weer in Nederland terug te keren. En bijna vijf miljoen ton afval blijkt nog van waarde als 'bijstook' in energiecentrales en levert inmiddels stroom aan één miljoen huishoudens.

Oekazes
De afvalstoffenmarkt groeit en professionaliseert. Voor scharrelaars en vrije jongens die met vrachtwagens vol gif door Europa trekken, is geen plaats meer. “Wij investeren inmiddels honderden miljoenen per jaar. Bij ons gaat zoveel geld om, dat wij ons geen misstappen kunnen veroorloven,” zegt Adriaan Visser. Al merkt de Sita-directeur als bestuurslid van de Nederlandse Vereniging van Afvalondernemingen geregeld dat de afvalbranche nog steeds een dubieuze naam heeft. “Bij het eerste het beste foutje wordt de hele sector negatief gekenschetst. Dat is een frustratie waar we allemaal last van hebben.” Meer dan andere sectoren lijken de afvalondernemers zich dan ook bewust van hun kwetsbaarheid. Visser: “Wij investeren nu in peperdure sprinklerinstallaties op onze sorteerinstallaties. Zoiets verdien je niet terug. Zo toon je de buitenwereld wel je verantwoordelijkheidsgevoel.”

Door zijn zwakke imago kampt de sector echter met nóg een probleem: de strenge regelgeving vanuit het ministerie van VROM. “De afvalsector is en blijft een kunstmatige markt,” gaf directeur-generaal milieubeheer J. van der Vlist onlangs onomwonden toe. “Het is niet voor niets dat de overheid in het verleden de voorzieningen zelf moest opbouwen”. Van der Vlist heeft niet veel fiducie in de kwaliteit van de afvalondernemers. “Wat mij betreft draait alles om de vraag: heb je een licence to produce? Werkt een bedrijf zorgvuldig? En kan het dat ook aantonen?”
Om die zorgvuldigheid van de afvalverwerkers te waarborgen, produceren Van der Vlists ambtenaren een constante stroom aan regels en directieven. In tijdschriften als Afvalforum of MilieuMagazine en op bijeenkomsten als het jaarlijkse Landelijk Afval Congres klagen ondernemers dan ook steen en been over de Haagse bemoeizucht. En niet alleen zij. In Afvalforum kritiseerde onlangs ook politiecommissaris Dick van Dop van het Landelijk team aanpak zware milieucriminaliteit de immense hoeveelheid oekazes, al was het maar omdat die allang niet meer te handhaven zijn. “Het woud aan afvalregels moet worden uitgedund.”

Slappe knieën
Belangrijkste onderwerp van gesprek op dit moment is de forse verhoging, per 1 januari, van de stortheffing met elf euro per ton afval. En dat is nog maar een begin. Betaalt de afvalinzamelaar dit jaar op de gemeentelijke stortplaats 78 euro per ton, in 2006 is hij mogelijk 122 euro kwijt. Op deze manier moeten ook nog de laatste 6,5 miljoen ton stortvuil worden teruggedrongen. Velen in de sector verzetten zich tegen die heffing. Zij noemen de verhoging een ordinaire belastingmaatregel en een extra kostenpost van 115 miljoen euro.
Sita-directeur Visser is het daar niet mee eens. “We leven in een democratisch land. En dat wil écht een einde maken aan het storten. Tja, dan kun je de stortbelasting niet hoog genoeg maken. Hoe hoger de stortheffing, hoe meer het zich voor ons loont om nieuwe technieken te ontwikkelen waarmee we die laatste miljoenen tonnen afval milieuvriendelijk kunnen verwerken.”

Hetzelfde geluid klinkt ook in de onverdachte hoek van werkgeversorganisatie VNO/NCW. “De overheid heeft het aan haar eigen slappe knieën te danken dat die 6,5 miljoen er jaarlijks nog bijkomt,” zegt Frits de Groot, die 1 januari afscheid nam van VNO/NCW als secretaris milieuzaken. “Zij legde storten aan banden, hield nieuwe verbrandingsinstallaties tegen, en zag zich vervolgens geconfronteerd met afvalverwerkers die hun overschotten niet meer kwijt konden. En wat deed ze vervolgens? Ze verleende stortontheffingen! Zo ontstond een nieuw gedoogbeleid waardoor het storten niet verder afnam. Had ze haar poot meer stijf gehouden, dan was ze nog succesvoller geweest.”

Hongerige buitenlanders
Naast steun dus ook kritiek van Sita en VNO/NCW op het Nederlandse afvalbeleid. Want het lijkt er op dat minister Pronk, ondanks de paarse marktpolitiek, nog huiverig staat tegenover een werkelijke marktsituatie. Visser wijst met name op het bevoordelen van voormalige overheidsbedrijven als Essent en AVR. “Die worden naar mijn idee via cross-financiering nog steeds gesteund, ten koste van Sita, Shanks en Van Gansewinkel. Die krijgen geen cent overheidsgeld. Nu ligt er een voorstel bij de Tweede Kamer om dat tegen te gaan, maar van een fair level playing field is op de Nederlandse afvalmarkt vooralsnog geen sprake.”
En dat geldt niet alleen voor de Nederlandse markt. Ook binnen Europa krijgen Nederlandse bedrijven te weinig speelruimte. In Nederland is de regelgeving zo streng, dat concurrenten van over de grens worden bevoordeeld. “Dát de overheid haar verantwoordelijkheid voor de nutssector niet hoeft te verkwanselen, is evident,” zegt Frits de Groot. “Maar het moet van tweeën een zijn. Of de overheid houdt de afvalmarkt in eigen hand, of ze laat het over aan de markt. Nu raken Nederlandse bedrijven achter op Duitsland en Frankrijk.”

Stel dat een Franse ondernemer het nodig vindt om een nieuwe afvalverbrandingsinstallatie te kopen waarmee hij ook buitenlands afval wil verbranden. Dan kan dat, aldus De Groot. Stel dat een Duits bedrijf zijn afval wil exporteren naar een buitenlandse verwerker omdat dat efficiënter is. Ook dat is toegestaan. Maar Nederlandse bedrijven mogen dat allemaal niet. De Groot: “Anders dan buitenlandse bedrijven, kunnen de Nederlandse daarom niet verder groeien. Omdat Nederlandse bedrijven goede bedrijven zijn én omdat ze een relatief klein gebied verzorgen, worden ze overgeleverd aan hongerige buitenlandse spelers.”

Sita-directeur Visser is het daarmee volledig eens. Wat de markt nú nodig heeft, is een overall-Europees en transparant beleid. Maar hij wil ook wel relativeren. De strenge aanpak van de Nederlandse overheid heeft vooral toch veel goed gedaan. “Het is juist door al die maatregelen tegen het storten en verbranden, dat we hier zo ver zijn. Zonder die regelgeving en beperkingen bestonden wij niet eens. Wie in de branche voortdurend op de overheid zit te mekkeren, zou zich dat eens wat beter moeten realiseren.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.