Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Aarzelend komt de geest van het Wilde Wonen uit de fles

Wild Wonen kan alleen als de overheid eindelijk eens een serieuze grondpolitiek gaat voeren

In de Nederlandse praktijk komt het zelf bouwen van een huis neer op een eindeloze lijdensweg langs vergunningenloketten en welstandscommissies, en op een uitputtende reeks achterhoedegevechten met eigengereide architecten en zelfvoldane aannemers.
Toch schijnen wij Nederlanders terug te komen van onze onhebbelijke zucht naar uniforme woningbouw in labyrintische hofjeswijken. Daar mag de vlag voor uit. Nog steeds is het zo dat de treinreiziger van Amsterdam naar Brussel vlak onder Roosendaal maar een blik uit het raam hoeft te werpen om zich ervan te vergewissen dat hij de landsgrens is gepasseerd. Dodelijk saaie sociale woningbouw heeft dan plaatsgemaakt voor een uitbundige potpourri van huizenstijlen. Tot voor kort vonden we dat spuuglelijk, maar inmiddels schijnt de geest van het Wilde Wonen ook bij ons uit de fles te zijn.

Met dank aan de eerste liberale staatssecretaris van Volkshuisvesting sinds mensenheugenis. In zijn jongste Woonnota schrijft de VVD'er Remkes dat de nieuwe Vinex-locaties voor 30 procent uit vrij te bebouwen kavels moeten bestaan. Op die lapjes grond zullen zo min mogelijk beperkingen gelden. Daar moest je niet om komen bij de voorgangers van Remkes, stuk voor stuk bewindslieden van sociaal- of christen-democratische signatuur voor wie een laissez faire-mentaliteit in de woningbouw volstrekt uit den boze was.
Nu waren de huidige en toekomstige Vinex-locaties toch al niet meer te redden, maar goed: het decreet van Remkes doet de hoop gloren op een aanzienlijk prettiger ingericht landschap. Vijf jaar geleden, toen architect Carel Weeber in zijn pleidooi voor het Wilde Wonen de strijd aanbond met de 'staatsarchitectuur', leek die hoop nog ver te zoeken.

Iedereen begreep maar al te goed wat Weeber bedoelde toen hij de Nederlandse situatie typeerde als een overgereguleerd en verstikkend pact tussen projectontwikkelaars, woningbouwverenigingen en overheid. Maar zijn remedie – de Nederlandse bouwgrond opdelen in behoorlijke kavels waarop iedereen naar eigen goeddunken zijn vrijstaande woonhuis mocht bouwen – stuitte op flink wat weerstand van planologen en andere bouwestheten.

Hoewel de radicale aanpak van Weeber in de praktijk nog steeds ver te zoeken is, staat het Wilde Wonen de laatste maanden wél stevig in de belangstelling, zij het in de gematigde variant van 'Gewild Wonen'. Onder die naam exposeert de gemeente Almere een nieuwbouwwijk met 550 huizen die in samenspraak met de eigenaar zijn ontworpen.
Dat zo'n procédé niet automatisch tot de broodnodige afwisseling leidt, maakt de tentoonstelling in één oogopslag duidelijk. De meest excentrieke bewonerspreferentie bestaat uit een glazen garagedeur in de woning van een poenerige classic car-bezitter. Voor het overige blijkt Gewild Wonen toch met name een synoniem voor terrassen aan het water, doorzonkamers en rieten dakbedekking, bij voorkeur in de stijl van de jaren dertig.

Tachtig procent van de Nederlanders wil het liefst in een vrijstaand huis wonen. Dat die droomstulp er niet al te buitenissig mag uitzien, ach… dat zal wel met onze volksaard te maken hebben. In elk geval gaat het ook Remkes niet lukken om aan de woonwensen van zijn onderdanen tegemoet te komen. Die hoeven niet zo nodig bandeloos te bouwen, en al helemaal niet op krap bemeten kavels in ongewilde Vinex-wijken.

Ondanks alle hoon die Weeber over zich heen heeft gekregen, sluit zijn woonvisie tamelijk nauw aan op het ideaalbeeld van de Nederlanders. Weeber maakt geen punt van onze smakeloosheid. Hij vindt dat de woonconsument moet kunnen kiezen uit een catalogus met een breed assortiment bouwonderdelen, zeg maar een soort Gamma-krant voor de aspirant-huizenkoper. Wanneer blijkt dat slechts een zeer beperkt aantal onderdelen goed loopt, dan valt dat volledig toe te schrijven aan het marktmechanisme. Simpel, als de afmetingen én de prijs van de bouwkavels maar in orde zijn.
Met name op dat laatste vlak is sprake van een situatie die het Wilde Wonen ernstig belemmert. Lokale overheden hebben de afgelopen jaren weinig te klagen gehad over de opbrengsten van hun ongegeneerde grondspeculatie. Ook projectontwikkelaars zien de nieuwe ontwikkelingen met angst en beven tegemoet. Juist nu zij tot in de puntjes weten hoe zij zich kunnen vetmesten met goedkope seriebouw die voor woekerprijzen van de hand wordt gedaan.


Hier ligt een joekel van een taak voor de Rijksoverheid. Die moet als de donder eens een serieuze grondpolitiek gaan voeren, met inbegrip van maximumprijzen en een royale uitgifte van bouwterrein. Vooroorlogse instrumenten als erfpacht moeten bij wet worden verboden. Pas als die zaken een beetje zijn geregeld, kunnen we eindelijk eens wat wilder gaan wonen.

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.