MIT is de kenniseconomie in actie. Elke afgestudeerde die een bedrijf begint, zet ruwweg 100 keer zoveel om als zijn Nederlandse evenknie. De MIT-economie is nu al 2,5 keer zo groot als die van heel Nederland. Hoe doen ze dat toch?
Houd u vast. Dan doen we eerst een paar indrukwekkende cijfers. De nu nog actieve afgestudeerden van het Massachusetts Institute of Technology hebben samen bedrijven gesticht die omgerekend de 11de economie ter wereld vormen. De (oud-)studenten en professoren van deze privaat gefinancierde universiteit genereren jaarlijks 2.000 miljard dollar omzet en houden circa 3,3 miljoen mensen aan het werk. Ter vergelijking: het Bruto Nationaal Product in Nederland in 2008 was 595 miljard euro. De economische activiteiten die wortelen in deze enkele topuniversiteit in het noordoosten van de Verenigde Staten zijn, een beetje afhankelijk van de wisselkoers die gehanteerd wordt, dus zo’n 2,5 maal die van heel Nederland. En dan zijn bedrijven die overgenomen zijn door andere partijen, zoals het in 1998 met Compaq gefuseerde Digital Equipment Corporation – destijds goed voor 140.000 arbeidsplaatsen – nog buiten de berekening gehouden.
Magneet voor talent
De cijfers zijn afkomstig van de MIT Sloan School of Management, dat alle 105.928 in 2003 nog levende alumni onderzocht. Een ongekend hoog percentage van de respondenten, 23,5 procent, begon op enig moment in het leven minimaal één onderneming. Het onderzoek levert nog een aantal andere indrukwekkende gegevens op. Zo blijkt het MIT een enorme magneet voor talent van buiten. Slechts 10 procent van de eerstejaars is er afkomstig uit de regio, de rest van over de hele wereld. Zij zorgen wel voor enorme werkgelegenheid en welvaart rondom het instituut. Een kwart van alle door ex-MIT-studenten gestarte bedrijven heeft zijn hoofdkwartier in Massachusetts. Van de 5.000 door buitenlandse oud-studenten gestarte ondernemingen staan er 2.340 in de VS. Bijna de helft van al die foreigners blijft hangen om in de Verenigde Staten zijn talent aan te wenden. En de kaarten voor de toekomst zijn gunstig. Sinds 1970 vertonen de afgestudeerden een almaar toenemende ondernemingslust en ze beginnen niet alleen vaker, maar ook op jongere leeftijd een eigen bedrijf.
Gebrek aan succes
En dan nu de andere kant van de spiegel: Nederland. Niet dat we hier kampen met een gebrek aan ondernemingszin. Volgens de statistieken is circa 12 procent van de beroepsbevolking ondernemer, méér dan in omringende landen of zelfs in de VS. Maar juich nog niet, want in die cijfers zijn ook de tussen de half en één miljoen zzp’ers opgenomen. Het grote manco van het Nederlands ondernemerschap is het gebrek aan groot succes. We hebben weinig bedrijven die snel groeien en dat blijven doen. Nederlandse ondernemers mikken op zelfstandigheid en continuïteit, niet op grote groei. Rekent u even mee? De 25.800 ondernemingen die zijn gestart door mensen met een opleiding aan het MIT achter de rug, zorgen voor 2,5 keer zo grote omzet als de 1.000.000 Nederlandse ondernemers. Ruwweg gezegd: elke MIT-ondernemer zet 100 keer zoveel om als zijn of haar Nederlandse evenknie. Hoe kan dat toch?
Een kwart research & development
Een van de belangrijkste succesfactoren is research en development. De bedrijven die zijn gestart door MIT-alumni gebruiken gemiddeld 24 procent van de omzet voor onderzoek, tegen 2,6 procent van alle bedrijven in Amerika. Dat levert ook wat op: meer dan 12 procent van de bedrijfjes die door MIT-alumni zijn gestart, hebben minimaal één patent in huis, met een gemiddelde van 26.
Hoogopgeleid ondernemen
Een andere factor van belang blijkt, heel ouderwets: opleiding. Ondernemers met een academische graad doen het nu eenmaal beter dan mensen zonder bul. Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen opleiding en inkomen. Bij werknemers geldt ruwweg dat elk jaar opleiding een 10 procent hoger salaris met zich meebrengt. Voor ondernemers is dat positief effect nog sterker. Eén jaar extra school levert bij hen tot 18 procent meer inkomen op.
Mirjam van Praag, hoogleraar ondernemerschap en organisatie in Amsterdam, onderzocht de opleiding van de 200 succesvolste Nederlandse ondernemers. En hoewel we het beeld huldigen van de selfmade ondernemer, die als drop-out eigenhandig een imperium uit de grond wist te stampen, blijkt dat nauwelijks te stroken met de werkelijkheid. Ruim 62 procent van die topondernemers heeft een academische graad, tegen 12 tot 13 procent van alle startende ondernemers, hetzelfde percentage als het geheel van de Nederlandse beroepsbevolking. Om het positieve verband nog even te benadrukken: van die top-200 heeft nog eens 28 procent een hbo-opleiding. In totaal is dus zo’n 90 procent hooggeschoold.
Uit haar onderzoek blijkt dat hoger opgeleiden even vaak een eigen bedrijf starten als lager opgeleiden. Er is wel een belangrijk verschil: hoger opgeleiden verdienen meer, hun bedrijven overleven langer, groeien harder en ze hebben hogere winsten.
En dat is ook precies de reden waarom MIT zo kan excelleren als powerhouse van de kenniseconomie, zegt Van Praag. “MIT slaagt erin veel ondernemers voort te brengen. Bovendien zijn deze ondernemers gemiddeld genomen buitengewoon succesvol. En tot slot slaagt MIT er als geen ander in om de kennis die op de campus wordt ontwikkeld in no time onder te brengen bij bedrijven.”
Mens et manus
Een andere aanwijzing voor het fenomenale succes van MIT als motor van economische ontwikkeling is voor de gymnasiasten onder u zichtbaar in het motto: mens et manus, ofwel: verstand en hand. MIT heeft sinds zijn oprichting in 1861 altijd de nadruk gelegd op de praktische, maatschappelijke en ook commerciële toepasbaarheid van zijn wetenschap. De nauwe alliantie met de industrie zit in het dna van de universiteit. De sterke banden met het bedrijfsleven gaan terug tot het prille begin. Andere aanwijzing voor het succes is de ambitie die hier rondhangt. Studenten worden hard aan het werk gezet en krijgen bijna ongekende mogelijkheden om drieste en soms kansloze dromen na te jagen. “De campuscultuur is voor alles een meritocratie met een ultieme can-do-mentaliteit”, zegt Tienko Rasker, co-president van de Nederlandse alumnivereniging van MIT.
Kruisverbanden
Samenwerken is op MIT steevast het devies. Studenten worden sterk aangemoedigd onderling contacten te leggen. “Alle netwerkevenementen aflopen is gewoon onmogelijk”, aldus Rasker. Dat gestimuleerd netwerken beperkt zich niet tot het eigen vakgebied. “Ik deed een MBA met Financial Engineering als bijvak aan de MIT Sloan School of Management. Maar als de wiskunde te moeilijk werd, schoven de sterrenkundigen aan. Ook zij kregen studiepunten voor het meedoen met ‘mijn’ project. Heel MIT is ingericht, ook fysiek, om zoveel mogelijk kruisverbanden te leggen. Ook met het nabijgelegen Harvard en mensen uit omringende bedrijven.”
Veel studenten hebben een project lopen in multidisciplinaire groepjes voor de zogeheten ‘100 K Business Plan contest’. Goede ondernemersideeën kunnen daarbij een ton prijzengeld tegemoet zien. Er is zoveel sponsorgeld dat de prijzen nog veel groter zouden kunnen zijn, maar dat wil het MIT niet. Het prijzengeld is er om zichtbaarheid te genereren, niet om het idee gefinancierd te krijgen. Dat moet het ondernemerschap van de studenten zelf voor elkaar krijgen.
Alumni voor het leven
Een belangrijke manier waarop al die onderlinge banden blijvende waarde krijgen is via een actief alumninetwerk. Net als de meeste andere Amerikaanse universiteiten onderhoudt het MIT de band met zijn oud-studenten zeer actief. Het alumninetwerk kent wereldwijd vertakkingen en is belangrijk voor de overdracht van commercieel interessante kennis. “Als ik word benaderd door iemand in China die MIT-alumnus is, dan neem ik zijn voorstel om die reden alleen al serieus”, zegt Rasker. “MIT is een stempel dat iets zegt over de kwaliteit en persoonlijkheid.”
De onderlinge verbondenheid geldt niet alleen de oud-studenten. Velen van hen onderhouden ook professionele relaties met hun alma mater. De alumni met een bedrijf in regio hebben en houden toegang tot MIT en de daar gebundelde kennis. Dat is ze veel waard. Een derde van hen heeft toegang tot hun oude universiteit hoger op de prioriteitenlijst staan dan iets banaals als business costs. De twee belangrijkste vestigingsredenen voor een bedrijf zijn wereldwijd dezelfde: de kwaliteit van leven en de aanwezigheid van skilled professionals. Die zijn er in overvloed in New England. In de Greater Boston Area alleen al zorgen niet minder dan 8 onderzoeksuniversiteiten en 24 colleges voor een constante vulling van het reservoir hoogopgeleide en in nieuwe technologieën geschoolde professionals. De Greater Boston Area heeft het hoogste aantal wetenschappers ter wereld. Op elke 110 inwoners is er één (beta)wetenschapper. Samen zijn de 8 onderzoeksuniversiteiten economisch net belangrijker dan de financiële sector in het gebied.
Industry Liaison Program
De randvoorwaarden voor het aantrekken van kennisintensieve bedrijven zijn daarmee ruimschoots vervuld. Maar de verbondenheid van MIT met de echte economie gaat veel verder. Met het Industry Liaison Program, dat in 2008 zijn 60-jarig jubileum vierde, was het MIT de eerste universiteit in de wereld die actief de boer op ging met de samengebalde kennis van het instituut. En dat doen ze nu nog. Voor een prijs vanaf 60.000 dollar kunnen bedrijven een eigen liaison officer krijgen. Dit zijn ‘zware jongens’(m/v), vaak zelf oud MIT’ers, die hun sporen zowel academisch als businesswise hebben verdiend. Hun taak is de bedrijfsvoering en de kennisnoden van de klant te doorgronden en die zo nauwkeurig mogelijk te koppelen aan de mensen binnen de universiteit. Het MIT probeert zijn researchkennis zo snel mogelijk te delen met bedrijven die er hun voordeel mee kunnen doen. Ondernemers die opereren in de frontlinie van de toegepaste technologie krijgen direct toegang tot de onderzoekers. Hun belangen en interesses lopen vaak parallel.
Op haar beurt wint ook de universiteit bij die nauwe relatie met leading companies. Niet in de laatste plaats omdat het ILP een belangrijke inkomstenbron is. De ruim 200 bedrijven die zich op deze manier liëren aan brengen veel meer op dan de kale omzet van 1,2 miljoen dollar. Veel van die bedrijven sponsoren onderzoek of geven direct opdrachten. Het MIT-bolwerk verricht jaarlijks voor 750 miljoen dollar aan gesponsord onderzoek. De – vertrouwelijke – contacten met die bedrijven die drinken uit de MIT-kennisbron brengen op hun beurt ook weer kennis in. Misschien niet de cutting edge kennis die MIT zelf produceert, maar wel kennis van de concrete vragen die leven in de markt.
Vrij om te ontpoppen
Van professoren wordt verwacht dat zij een dag in de week op een andere plek zijn. Veel van hen zitten in adviesboards of bekleden posities als non-executive director in de boards van een van de vele bedrijven die in het hart van de kenniseconomie opereren. MIT kent een relatief simpele set spelregels om de onvermijdelijke conflicts of interest te managen. Voor de rest is de staf vrij om zich naast het academisch bestaan als ondernemer te ontpoppen.
De liaison officers hebben de taak de academische kennis snel te valoriseren. De aan het MIT ontwikkelde technieken en inzichten moeten asap bij bedrijven worden ondergebracht. Hiervoor heeft MIT een stafafdeling, het Technology Licensing Office, kortweg TLO. In nauwe samenwerking met de industrie, venture capital en startende ondernemers brengen zij jaarlijks tussen de 60 en 100 patenten onder bij bedrijven. De belangrijkste voorwaarde is dat de kennis commercieel wordt ingezet. Het TLO beheert ook de meer dan 1.500 patenten die MIT zelf bezit. Die zijn dus niet afkomstig uit gesponsord onderzoek, maar uit ‘eigen’ productie.
Ter contrast, het beeld voor Nederland. Een recent OESO-rapport naar de valorisatie van de twee Amsterdamse universiteiten kraakt harde noten: de kennis die zij naar de markt brengen is gering en de zwengel die ze geven aan de lokale economie is veel kleiner dan zou kunnen. En dat terwijl de Nederlandse wetenschappers nog steeds heel goed scoren in – binnen de academische wereld belangrijke – citatie- en publicatie-indexen. De economen van de club van rijke landen constateren met zoveel woorden dat zowel de UvA als VU met de rug naar de samenleving opereren, al moet eerlijkheidshalve wel gezegd worden dat alle universiteiten in Nederland programma’s hebben lopen om de valorisatie te vergroten.
Deeltjesversneller
Het MIT als economische grootmacht heeft een open structuur waar iedereen bij iedereen binnenloopt. Het MIT is als een deeltjesversneller; zo veel mogelijk ongelijke delen worden op hoge snelheid op elkaar afgevuurd en dan maar kijken wat er van al die botsingen overblijft. Het zijn soms onwaarschijnlijke allianties die tot de mooiste resultaten leiden. Een van de redenen dat die opensourcebenadering van MIT zo succesvol is, komt door het enorm hoge instapniveau van de studenten. Meer dan 90 procent van de aanmeldingen wordt afgewezen. En dat terwijl de strenge selectie aan de poort ook tot zelfselectie leidt: alleen aspirant-studenten die zichzelf kansrijk achten melden zich voor de selectieprocedure. Gevolg daarvan is dat op de campus alleen de intellectuele en creatieve top rondloopt. De deeltjesversneller is dus gevuld met deeltjes die allemaal de potentie hebben tot iets nog veel mooiers te botsen.
“Er zijn steeds meer aanwijzingen dat het verband tussen de kwaliteit van de opleiding en het economisch succes van ondernemers niet lineair is, maar dat het verband exponentieel is”, zegt Mirjam van Praag. Omdat de onderbouwing wetenschappelijk nog niet solide is, formuleert ze voorzichtig. “De aanwijzingen zijn het sterkst voor de top-5-procent. Daar is de extra winst van extra opleiding, zowel kwalitatief als kwantitatief, het grootst.”
Bouwstenen
De bouwstenen van het powerhouse van de kenniseconomie zijn duidelijk. De relatie met de echte economie staat op de voorgrond. De uitwisseling van kennis, kunde, behoeftes, mensen en bedrijven kent een hoge frequentie. “Als je een idee hebt waarvan je denkt dat je dat bij IBM kunt onderbrengen, dan is het niet nodig dat je IBM belt. Op de campus zijn dagelijks netwerkevenementen. Daar kom je IBM wel tegen. Dat schakelt snel”, weet alumnus Tienko Rasker. Een ander belangrijk bouwsteen is de kwaliteit van het MIT als instituut. Talent trekt talent aan en het MIT selecteert de besten. Als dat talent gaat ondernemen doen ze dat zoveel beter dan gewone ondernemers dat hun bijdrage aan de economie werkelijk zoden aan de dijk zet. Het is iets om over na te denken.
140 jaar MIT als instituut
De oprichting van MIT in 1861 was een reactie op de toenemende industrialisering van de Verenigde Staten. De oprichters hadden daarbij het model van een Duitse universiteit voor ogen. Pogingen om de technische universiteit zo’n 40 jaar later samen te voegen met het meer op de menswetenschappen gerichte (en rijkere) Harvard liepen op niets uit, na protesten van MIT-alumni.
Hoewel het instituut met een vaste wetenschappelijke staf van zo’n 1.000 leden en ‘slechts’ 10.000 studenten vergelijkbaar is met een middelgrote Nederlandse universiteit, behoren de jaarlijkse onderzoeksuitgaven (zo’n 600 miljoen dollar) tot de hoogste ter wereld. Liefst 75 Nobelprijswinnaars werken of werkten voor het instituut, zo’n 25 hebben er ook hun bul gehaald.
Sinds 1916 huist het MIT niet meer in hartje Boston, maar in Cambridge, aan de overkant van de Charles River. De campus telt zo’n 68 hectare, met daarop onder meer de Dome, het klassieke hoofdgebouw, en het Stata Center, een door architect Frank Gehry ontworpen instituut, dat sinds zijn opening in 2004 behoort tot de meest gefotografeerde gebouwen in de Verenigde Staten.
Lees meer over kenniseconomie in het boek “Van kenniseconomie naar wild kapitalisme en terug”