Met haar blauwdruk van De Nieuwe Vakbeweging formuleert Jetta Klijnsma een goed antwoord. Op de verkeerde vraag.
In De Nieuwe Vakbeweging is de macht aan de leden. Maar de leden zijn het verleden en de toekomst ligt nog even ver buiten het bereik.
Laat er geen misverstand over bestaan, Nederland heeft baat bij een goed functionerende vakbeweging. Wie daaraan nog twijfelt leze het interview met werkgeversvoorman Bernard Wientjes dit weekend in de NRC. Hij verkoopt schaamteloos opportunisme als pragmatisme en framet zonder enig voorbehoud zijn eigenbelang als landsbelang. Wientjes toont zich trots en fier op zijn volstrekt ideologieloze wendbaarheid. Daar horen grenzen aan te worden gesteld. Ook onder zijn achterban is er behoefte aan een tegenmacht. Een groep die ‘hun’ Wientjes controleert en op koers houdt. In ons polderland is dat vooralsnog de vakbeweging.
Wat een co-incidenteel geluk dat die eerder die week gerevitaliseerd en wel van de tekentafel afstapte. Nu nieuw! Een gekozen voorzitter met een ledenparlement. Dáár en niet bij het carrièrekader van Abvakabo en Bondgenoten hoort de macht, schetsen Klijnsma en haar sociaal ingenieurs. Klijnsma probeert zo de interne spanningen en structurele tegenstellingen binnen de vakbeweging in een hanteerbaarder bestuursvorm te gieten. Als zij slaagt, heeft Nederland zijn tegenmacht terug. Al is het maar om Wientjes op koers te brengen.
Lees ook:
Hoe Wientjes economisch herstel in de weg zitDe kwartiermaakster geeft daarmee een goed antwoord op de verkeerde vraag. Ze kan het niet helpen. Ze is met de verkeerde opdracht op pad gegaan. Zij moest de interne machtsstrijd beslissen en de puinhopen daarvan zo structureren dat de rode vuist een geloofwaardige macht in de polder kan zijn. De kaste van professionele bondsbestuurders faalde, vocht elkaar – en niet vijand Wientjes – de tent uit. Klijnsma zoekt logischerwijze de toekomst bij de leden.
Helaas gaat het daar opnieuw mis. Want als Klijnsma’s opdracht was om een geloofwaardige tegenspeler van Wientjes’ machtsblok te ontwerpen, die ook nog een aantal jaren meekan, dan was de uitkomst een andere geweest. Een heel andere. Dan was de hoop niet op de leden gevestigd. De leden zijn het verleden van de vakbeweging, de toekomst zit bij de mensen die niet lid zijn.
Het grote probleem van de vakbeweging is namelijk niet de vraag wie er binnen het bolwerk van 50-plussers het meest in de melk brokkelt of wie de vergrijsde leden het best bedient. De million dollar question, de essentiële vraag die een antwoord eist om überhaupt te overleven is een andere. Hoe vindt de vakbeweging aansluiting bij die veel grotere groep niet-leden? Bij die groepen die zich niet willen laten vertegenwoordigen door dat grijze bolwerk, ongeacht of dat nu een nieuwe of een gedateerde structuur heeft? Hoe sluiten ze aan bij jongeren die verbaasd kijken bij ‘contributie’ en ‘kadervergaderingen’. Voor wie ‘solidariteit’ in elk geval niet betekent dat ze niet zelf kiezen met wie ze hun lotsverbondenheid aangaan.
De Oude Vakbeweging had Klijnsma naar die essentie moeten laten zoeken. Niet naar de interne machtsvraag over wie de scepter in het afbrokkelend koninkrijk mag zwaaien. Een Nieuwe Vakbeweging die wel naar buiten kijkt, begrijpt dat buiten het eigen vastgeroeste kader de kracht en de toekomst liggen. Dát was in het algemeen belang geweest. Wientjes heeft een geloofwaardige tegenmacht nodig. Helaas is de Nieuwe Vakbeweging net zo naar binnen gekeerd als de Oude.