Privatisering is – net als het onderzoek ernaar – een sterk staaltje van politieke zelfoverschatting.
De beloningsexcessen die kleven aan de nieuwe bestuurlijke elite zijn geen excessen, maar volstrekt voorspelbare aanpassingen aan een nieuwe wereld.
Bedaagde senatoren schrijven geschiedenis. Zij worstelen zich momenteel door een parlementair onderzoek naar de effecten van de privatiseringsgolf die eind vorige eeuw over Nederland heen trok. Opnieuw is er sprake van politieke zelfoverschatting. De driver achter deze nabeschouwing is de morele en (na een schuin oog op de peilingen dus ook) politieke verontwaardiging over de beloningsexcessen van het hogere management. Juist bij de op afstand geplaatste instanties is zelfverrijking geen uitzondering. Bestuurders van organisaties die marktconform moesten gaan opereren voorzagen zichzelf van marktconforme salarissen. Overal is die tendens zichtbaar. Bij woningbouwcoöperaties, bij het verzelfstandigde COA waar Albayrak ‘in een gouden Mercedes’ werd rondgereden, en in de zorg.
Het is zo’n algemene bijwerking van de privatisering en verzelfstandiging dat het nauwelijks te bevatten is dat dit niet van tevoren bedacht is.
Efficiëntie niet hetzelfde als lagere kosten
Het is ook van tevoren bedacht. Alleen dacht de politiek het wel in de hand te kunnen houden. Net als men wist dat efficiëntie niet hetzelfde is als lagere kosten. De markt levert meer voor hetzelfde geld, maar heeft de onbedwingbare neiging om meer te willen. Meer budget, meer omzet en hogere beloningen voor de bestuurders. Vooral als zij succesvol de lonen van het werkvolk in bedwang houden. Politici dachten van twee walletjes te kunnen eten. Zij dachten de vruchten te plukken van de marktprikkels en de bijbehorende neveneffecten te kunnen beheersen. Dat is politieke zelfoverschatting.
De politici van toen – vaak nu in hun nadagen met een zeteltje in de Eerste Kamer – hebben de ellende over zichzelf afgeroepen. Privatisering was en is een goed idee, maar de gewekte verwachtingen waren irreëel. De markt is geen heilige graal. Voorstanders schetsten een neo-liberaal walhalla, met een even groot natte droom-gehalte als de communisten hun heilstaat in rood optekenden.
Ja, de markt organiseert efficiënter dan elke politiek gestuurde bureaucratie in de geschiedenis. Maar de markt leidt ook tot grotere ongelijkheid en kent een nieuwe groep die zich de maatschappelijke elite waant. De bureaucraat/politicus geeft dat stokje over aan de topmanager die zijn organisatie leidt en omturnt tot iets dat op een bedrijf lijkt. Met een beloningsstructuur die op een bedrijf lijkt en met een toezichtstructuur die op die van bedrijven zou moeten lijken.
Leergeld
Iedereen wist het, maar niemand vertelde dat zo’n transitie complex en tijdrovend is. Dat er leergeld betaald moet worden. Men zweeg over wat de nadelen van die marktprikkels betekenen. Ze deden alsof – of dachten ze dat werkelijk? – een organisatie aan de functionele tucht van de markt kan worden blootgesteld, zonder politieke invloed in te leveren. Dat is kortzichtig en een beetje meer dan dom. Enerzijds geeft de politiek een mandaat om een taak uit te voeren, maar tegelijkertijd blijft de politiek focussen op het micromanagement. Een vertraagde trein, Kamervragen. Een (te dure) leaseauto, Kamervragen. Een te hoge bonus, Kamervragen. Allemaal vanuit het idee dat als de kleine uitwas ‘daadkrachtig’ wordt bestreden, het wel goed komt. Het is politieke zelfoverschatting.
Het onderzoek van de Eerste Kamer is een stuiptrekking van de oude politieke elite die amechtig vasthoudt aan zijn eigen positie en niet wil weten dat zij zelf – op zoek naar het verkleinen van de verspilling – het mandaat hebben weggegeven. Zij moeten beseffen dat de politiek niet gaat over de individuele beloning, maar dat zij wel een taak hebben in het vormgeven van het toezicht op die bijna-marktpartijen. In plaats van zich druk te maken over microproblemen, moet de politiek – eindelijk eens – de eigen rol bij de privatisering inrichten. Zij zijn verantwoordelijk voor heldere doelstellingen en adequaat toezicht op de bedrijfsvoering. Daarbij moeten ze accepteren dat meer efficiëntie, klantvriendelijkheid en kortere wachtlijsten, betekent dat zij op afstand blijven.
En dan kan het zomaar zijn dat een ziekenhuis directeur vier ton opstrijkt omdat hij voor hetzelfde geld zijn organisatie aanzienlijk meer zorg weet te leveren. Een efficiëntiewinst van vier miljoen, waarvan een deel in de zakken van de top verdwijnt. Het is misschien niet eerlijk, maar het levert wel een maatschappelijk voordeel op van 3,6 miljoen. En dat is – onder de streep – waar privatiseren en op afstand plaatsen om begonnen is.