Met hardhout is jarenlang veel geld verdiend door slimme makelaars die beleggers enorme winsten voorspiegelden, terwijl het ene fonds na het andere omviel. Inmiddels is er een kentering zichtbaar: de markt wordt eindelijk volwassen. Er is zelfs al een hardhoutfonds dat zwarte cijfers schrijft.
In 1999 bracht belegger Jan-Willem de Wijs een bezoek aan een pijnbomenplantage in Portugal. Hij had geïnvesteerd in Fonte Milanos, een Nederlands fonds dat sinds 1993 het vruchtgebruik van de pijnbomen en de kapopbrengst van zwarte walnootbomen verkocht. Beleggers was een rendement van 89 procent toegezegd, waarvoor ze wel een forse commissie moesten betalen. Blijk-baar was dat geen bezwaar, want De Wijs en zijn mede-beleggers hoestten probleemloos 3,6 miljoen euro op. Al gauw bleken er echter geen 110.000 bomen in Portugal te staan, zoals beleggers steeds was voorgehouden, maar slechts 60.000. De Wijs deed samen met andere beleggers aangifte bij de politie toen de manager van de plantage de fraude opbiechtte. Maar de verdachten zijn nooit veroordeeld omdat justitie het bewijs niet rond kreeg. “Dit soort mensen opereert in een vacuüm,” zegt De Wijs.
Begin jaren negentig werd in Nederland het ene hardhoutfonds na het andere uit de grond gestampt. Met name teak was populair. Teakhout is de hardhoutsoort met de hoogste opbrengst. En onder de juiste omstandigheden is een teakboom al na vijfentwintig jaar kaprijp; investeringen kunnen dus in relatief korte tijd worden terugverdiend. Bovendien hebben beleggers het gevoel dat ze met hun investering grootschalige ontbossing kunnen tegengaan. Voor iedere gekapte boom wordt immers weer een nieuwe boom geplant. En last but not least: voor groene fondsen golden interessante belastingvoordelen. Een belangrijke promotor van hardhout was Ohra. Deze verzekeraar verkocht vanaf 1993 samen met Flor y Fauna en het Wereldnatuur-fonds (WNF) teakbeleggingen aan zo'n 12.000 beleggers. De euforie duurde niet lang. In 1996 beëindigde de verzekeraar de verkoop na gekapitteld te zijn over misleidende advertenties die de opbrengsten veel te rooskleurig voorspiegelden. De meeste beleggers hebben zich laten uitkopen of hebben hun belegging omgezet in een Ohra-polis, maar de kater is er niet minder om. In het kielzog van het Ohra-debacle gingen verschillende andere fondsen onderuit.
Strafbankje
Met name Ecobel en Green Capital hebben bijgedragen aan het slechte imago.
Green Capital verkreeg in 1998 een notering aan de Nasdaq, maar de winst van het bedrijf bleek onvoldoende om de schulden tijdig af te lossen, en het onderhoud van de plantages kwam stil te liggen. Sinds 1999 zit Green Capital bij de Nasdaq op het strafbankje en de Nederlandse vestigingen zijn opgeheven of verkocht met achterlating van vele tonnen aan schulden. De KPMG-trust voor de onderhoudsgelden is leeg, en het geld zou volgens gedupeerde beleggers voor andere doeleinden dan onderhoud zijn gebruikt. Oud-directeur Oscar Christian zegt dat uit jaloezie ontstane geruchten over witwaspraktijken en een bankroof ertoe hebben geleid dat de samen-werking tussen Green Capital en de Stichting Doen van de Postcode Loterij in 1998 werd stopgezet, maar hij wijt het falen van het bedrijf ook aan onvoldoende managementkennis en 'contractbreuk van partners'. Het fonds FIAM heeft interesse voor de kavels getoond.
Maar de tijden zijn veranderd. Tegenwoordig begint de hardhoutsector – omvang in Nederland: zo'n 300 miljoen euro – langzaamaan volwassen te worden. In januari meldde de Nederlandse Internationale Bosbouwonderneming (NIBO) bijvoorbeeld een bescheiden winst van 3 miljoen dollar met PanAmerican Woods, teakaanplant van 3200 hectare in Costa Rica. PanAmerican is daarmee het eerste teakhoutfonds dat zwarte cijfers schrijft. Ook de andere fondsen verwachten op iets langere termijn winst te kunnen maken. De wereldwijde vraag naar tropisch hardhout van hoge kwaliteit neemt gestaag toe. Al is op dit moment slechts 2 procent van het hardhout op de markt afkomstig van gecertificeerde (dus duurzaam beheerde) plantages, in de toekomst gaat dat zeker veranderen. Waarom? Ten eerste omdat regeringen aandringen op strikte keurmerken voor import van tropische houtsoorten, en ten tweede omdat steeds meer bedrijven zoals Ikea alleen nog gecertificeerd hout voor hun producten willen gebruiken. Fondsen die duurzaam hout produceren, zitten dus goed.
Er is nog iets dat de hardhoutfondsen in de kaart speelt: de kwakkelende aandelenbeurzen. “Beleggers zoeken investeringen die op lange termijn zekerheid bieden,” aldus directeur Laurens Brouns van Goodwood Investments. Ook bij sterk dalende beurskoersen blijven de bomen doorgroeien, zij het niet tot aan de hemel.
De opbrengst hangt af van de prijs die de markt ervoor wil betalen en niemand kan voorspellen hoe groot de vraag over twintig jaar zal zijn als de bomen gekapt worden. Maar vergeleken met de aandelenbeurzen is het rendement niet oninteressant. Zo trekt Goodwood, dat in Brazilië 14.000 hectare teakhout exploiteert en ruim 6000 beleggers vertegenwoordigt, jaarlijks zo'n duizend nieuwe investeerders aan met een minimale inleg van 20.000 euro. Nederland loopt met hardhoutfondsen internationaal voorop. In de Verenigde Staten bestaan weliswaar ook enkele houtfondsen, maar die richten zich vooral op zachthout. “Hardhout is een meer gefragmenteerde markt, waar je iets minder makkelijk greep op kunt krijgen,” zegt Brouns.
Het ergste leed met de malafide hardhoutfondsen lijkt inmiddels geleden. De rotte appels zijn opgeruimd en met fondsen als dat van NIBO lijkt het steeds beter te gaan. Het bedrijf uit Eemnes heeft zijn deelnemingen zelfs uitgebreid, onder meer met Plato International, een Nederlands bedrijf dat hout veredelt op basis van een ecologisch verantwoord procédé. Het doel van NIBO is verkoop aan een strategische partij of een beursgang, aldus bestuurder Hessel van Straten. Anders dan de meeste hardhoutfondsen verkoopt NIBO geen vrucht- of gebruiksrechten van grond aan beleggers, maar plaatst het aandelen onder beleggers. Daarmee valt NIBO onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten en kan er meer transparantie worden geboden. Van Straten: “Als je alleen het vruchtverbruik verkoopt, heb je als belegger geen inzage in de boeken. Daarom hebben malafide partijen hun slag kunnen slaan.”
Koudwatervrees
Van overspannen verwachtingen van de markt is onder de circa honderd investeerders van NIBO geen sprake, volgens Van Straten. “Wij gaan uit van harde waarnemingen, zoals de kosten van de grond en het onderhoud en de gerealiseerde opbrengst.” Teak is geen sector waar wonderen gebeuren, zo benadrukt Van Straten. Om die reden wil zijn bedrijf de aandelen ook niet te duur verkopen. “De bomen gaan er heus niet harder door groeien.” Voor de meeste hardhoutfondsen geldt dat het management op de plantages wordt uit-besteed zodat men zich kan concentreren op het aantrekken van beleggers. Goodwood Investments – met een ingelegd vermogen van 135 miljoen euro – wil bijvoorbeeld binnen enkele jaren genoeg investeerders werven om ten minste 50.000 hectare teakhout te kunnen exploiteren. Aan het informeren van beleggers wordt daarom veel aandacht besteed. Goodwood heeft een tele-marketingkantoor in Zaandam en een buitendienst. Maar telefonische verkoop alleen is niet voldoende, aldus directeur Brouns. “Het slechte imago van teakfondsen poets je niet zomaar weg, beleggers hebben vaak nog wat koudwatervrees.”
Hoewel, koudwatervrees; de terughoudendheid is niet helemaal onterecht, zegt Popko van der Molen van het Groningse bedrijf Sicirec. Van der Molen, van oorsprong bioloog, begon Sicirec omdat hij beleggers meer inzicht wilde verschaffen in de opbrengsten van de hardhoutplantages. Het bedrijf fungeert tevens als marktplaats voor houtparticipaties. Hoewel Van der Molen positief is over een aantal fondsen, zoals Goodwood, NIBO, FIAM en Global Green, ziet hij de kwaliteit van het management van de fondsen nog steeds als het grootste probleem. “Veel fondsen keren pas over twintig jaar uit. In die tijd moet het team bij elkaar blijven, zowel hier als op de plantages. En op dat punt gaat het nogal eens mis.” Nog altijd zijn er volgens Van der Molen fondsen die beweren dat er al na 16 jaar winst zal worden uitgekeerd, terwijl een kapcyclus van 25 jaar reëler is. Sommige fondsen schermen bovendien nog altijd met rendementen van 18 procent of hoger, terwijl men eerder moet denken aan opbrengsten van 8 tot 12 procent.
Verschillende fondsen scoren daarnaast nog altijd slecht op het vlak van de reservering van geld voor toekomstig onderhoud en ook de kwaliteit en de continuïteit van het management laat volgens Van der Molen te wensen over, om van de garanties voor investeerders maar helemaal te zwijgen. Hij sluit dan ook niet uit dat een aantal fondsen alsnog zal verdwijnen. Van der Molen plaatst vooral vraagtekens bij robiniaplantages in Nederland. Robinia pseudoacacia is goed vergelijkbaar met andere tropische hardhoutsoorten, maar het is erg lastig om pootgoed te vinden dat in voldoende mate rechte stammen produceert. De voorgespiegelde omlooptijden van rond de 25 jaar zijn volgens Van der Molen dan ook volstrekt onrealistisch.
De zaak Ecobel
In hardhoutkringen maakt de naam Ecobel nog steeds felle reacties los. Niet in de laatste plaats omdat de veroordeelde bestuurders nog altijd vrij rondlopen en gedupeerde beleggers nog steeds op hun geld wachten. Binnenkort is daar meer duidelijkheid over: dan buigt de Hoge Raad zich over deze zaak. Ecobel probeerde in 1996 beleggers te interesseren voor een bosbouwproject in Suriname. Behalve concessiehouder Hion namen ook Surinam Timber en Bruynzeel er aan deel. Beleggers werd een rendement van 11,6 procent in het vooruitzicht gesteld op basis van reeds volgroeide bomen in een gebied zo groot als de Flevopolder.
Er schreven 600 beleggers in voor 5,4 miljoen euro. Die schrokken dan ook flink toen in 1998 de Economische Controle Dienst (ECD) een inval deed bij het fonds. Ecobel zou contracten hebben vervalst om de inleg van beleggers voor andere doeleinden te kunnen gebruiken. Met een deel van het geld had men in elk geval gespeculeerd op de optiebeurs in Amsterdam. In 2000 verschenen de bestuurders voor de rechter en die kwam tot een vernietigend oordeel: de verdachten zouden volgens de rechter steeds meer hun toevlucht hebben gezocht tot manipulaties die 'bezwaarlijk anders dan als crimineel handelen kunnen worden bestempeld.' Directeur Jan Meijer werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, en ook in hoger beroep kreeg hij opnieuw gevangenisstraf.
Zijn huidige advocaat G.G.J. Knoops heeft cassatie bij de Hoge Raad aangevraagd, maar advocaat Lodewijk de Vries van het bureau Benthem & Gratama uit Zwolle, dat 200 gedupeerde beleggers vertegenwoordigt, spreekt van 'uitstel van executie'. De crux van de zaak is volgens De Vries dat aan beleggers nooit het economisch grondrecht zou zijn overgedragen, waardoor zij technisch gesproken ook geen recht hadden op de opbrengsten van de houtoogst, maar Meijer wijst die suggestie van de hand. Omdat niet alle contracten als vals zijn aangemerkt en het hof allerlei begrippen door elkaar zou hebben gehaald, ligt er in zijn ogen een 'innerlijk tegenstrijdige uitspraak'. Meijer ontkent niet dat de inleg van beleggers is gebruikt voor speculaties op de optiebeurs, 'maar we waren daartoe volledig gerechtigd.' En dat hij van het geld een auto van een ton heeft gekocht, gaat beleggers ook niet aan, vindt Meijer. “Het enige dat we aan onze beleggers verplicht zijn, is dat ze hun inleg inclusief rendement terugkrijgen. En dat kunnen we met activa ter waarde van ruim 113 miljoen euro garanderen.” Meijer zegt dat hij conform de overeenkomsten heeft gehandeld. Al het geld werd bijvoorbeeld op Nederlandse rekeningen gestort, terwijl de meeste hardhoutfondsen het geld wegsluizen naar buitenlandse bankrekeningen. Het Ecobel-proces gaat volgens Meijer dan ook niet over feiten, maar over insinuaties. “De ECD verduisterde zeker een kwart van alle opgenomen telefoongesprekken omdat die een ander licht op de zaak wierpen.” Maar advocaat De Vries geeft Meijer na twee veroordelingen 'weinig kans meer'.