Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Reportage – Surinaamse economie in de uitverkoop

Suriname kijkt met argusogen naar de groeispurt van China en India. Het wordt tijd voor hervormingen in een land dat tot nu toe vertrouwde op winsten uit bauxiet en olie. Initiatieven zijn er genoeg. “Wat dacht je van verplegend personeel? Het moet mogelijk zijn om Nederlandse patiënten naar Suriname te halen.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Paramaribo. Op de agenda van de Nationale Assemblee, het Surinaamse parlement, staat vandaag een heikel onderwerp: de privatisering van ‘houtmaatschappij’ Bruynzeel. Het staatsbedrijf verkeert al jaren in ernstige problemen door slecht management. De regering wil het noodlijdende bedrijf verkopen aan de hoogste bieder en is in onderhandeling met een Nederlandse koper. Parlementslid Jiwan Sital van oppositiepartij A1 draait er niet omheen: de coalitie laat zich weer eens een oor aannaaien door rijke buitenlandse investeerders, en Suriname blijft berooid achter. Sital prikt een beschuldigende vinger in de richting van premier Venetiaan: “Als de regering het heeft over een terugtredende overheid, is de eerste vraag, ten gunste van wie. Ten gunste van het buitenlands kapitaal?” Een ander oppositielid doet er nog een schepje bovenop. Zij meent dat de regering ondeskundig is en zich laat adviseren door “Nederlanders die Suriname niet eens kunnen aanwijzen op de kaart.” Sterker nog: “Suriname staat in de uitverkoop. Bestuurders van dit land gaan weer stelen.” “Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten,” kaatst de vice-premier. Het getouwtrek gaat nog uren door. Vermoeid en onverrichter zake verlaten de parlementsleden aan het eind van de dag de Nationale Assemblee.

Eensgezindheid
Het debat over de verkoop van Bruynzeel verdeelt niet alleen het parlement, maar de gehele Surinaamse samenleving. Zelfs de schaafijsverkopers op de straathoeken hebben er een mening over. In de discussies staat de Bruynzeel-deal symbool voor het economische beleid van de regering, dat gericht is op de privatisering van de vele overheidsbedrijven, de ontmanteling van een deel van het omvangrijke ambtenarenapparaat, en het opengooien van de Surinaamse markt voor buitenlandse bedrijven. Het gaat, kortom, om de liberalisering van de Surinaamse economie.
De meerderheid van de Surinaamse beleidsmakers is overtuigd van de noodzaak van economische hervormingen. Veel minder eensgezindheid is er over het tempo en de aard van de hervormingen. Welke sectoren komen als eerste in aanmerking voor deregulering en welke moeten gespaard blijven?
Hoe te voorkomen dat Suriname de speeltuin wordt van multinationals?

Handigheidjes
“Mensen hebben de indruk dat buitenlandse bedrijven hier winst maken, terwijl daarvan niets in Suriname blijft hangen. Dat is niet de bedoeling,” zegt minister George Rusland van Natuurlijke Hulp-bronnen. Rusland ziet zichzelf als een vertegenwoordiger van een nieuwe generatie Surinaamse politici. Hij is relatief jong, heeft carrière gemaakt als wetenschapper voordat hij de politiek inging, studeerde in de Verenigde Staten en spreekt met bewondering over de Venezolaanse president Hugo Chávez. De minister uit stevige kritiek op zijn voorgangers, die zich in onderhandelingen met buitenlandse bedrijven te vaak lieten overbluffen. Multinationals als Alcoa en Shell-dochter Billiton verdienden miljoenen met hun bauxietmijnen, maar van die winsten bleef slechts een fractie achter in Suriname. Rusland onderschrijft de politiek van liberalisering en deregulering, maar wil zich wel kritischer opstellen tegenover buitenlandse investeerders die in Suriname aan de slag willen. Als voorbeeld noemt hij de afspraken die hij in 2003 maakte met Billiton over de exploratie van bauxiet. Rusland: “Daarbij stond voorop dat het milieu redelijk intact moest blijven en dat de lokale bevolking er profijt van moest hebben. Zij moeten ondersteuning krijgen op het gebied van onderwijs en energievoorziening. Het is idioot als je de kabels van de mijn boven je dorp lopen, terwijl je zelf zonder stroom zit. In het verleden is onvoldoende rekening gehouden met dat sociale aspect.”

 

De minister beklaagt zich over de boekhoudkundige handigheidjes waarmee buitenlandse bedrijven hem om de tuin proberen te leiden: “Dan zeggen ze dat de kosten gestegen zijn, dat ze geen winst gemaakt hebben. Maar ik zie dat ze in het buitenland opeens veel meer kunnen investeren. Wij zijn niet dom hier! Als een bedrijf bij mij komt voor een concessie vraag ik: hoeveel denk je te gaan verdienen, en hoeveel verdient Suriname daaraan. Als we maar 500.000 dollar krijgen voor een houtconcessie van 200 hectare, dan kunnen we op die grond beter hutjes bouwen.”

 

Ondanks zijn gespierde taal geeft Rusland toe dat het zijn ministerie in onderhandelingen met de multinationals vaak ontbreekt aan eigen expertise: “Als je met die boys om tafel gaat zitten komen zij met twintig accountants, terwijl jij er één hebt. En ’s nachts, als jouw accountant gaat slapen, verplaatsen zij het werk gewoon naar hun kantoor in Australië. Om een volwaardige onderhandelingspartner te zijn moeten we internationale expertise aantrekken.”


In de nabije toekomst wil Rusland investeren in nieuwe olieboringen. Momenteel zijn de inkomsten uit olie al even groot als die uit bauxiet (jarenlang de kurk waar de Surinaamse economie op dreef), en volgens Rusland zit er voor de Surinaamse kust nog voor minstens vijftien miljard dollar aan olie in de grond. Binnenkort gaat Staatsolie proefboringen uitvoeren. Privatisering van cash cow Staatsolie ziet Rusland niet zitten. Integendeel: “Er is iets te zeggen voor het terugbrengen in de boezem van de staat van de olie-exploratie, zoals Chávez in Venezuela doet. In Carácas was de armoede ongelooflijk. De bevolking was straatarm, terwijl de oliemaatschappijen enorme winsten maakten. Daarom heeft Chávez ingegrepen.”

De aardappeleters
‘Mean and lean’. ‘Value added services’. ‘A level playing field’. Het taalgebruik van Dirk Currie is al toegesneden op de wereld van het vrije kapitaal, nu zijn bedrijf nog. Currie staat sinds een jaar aan het roer van de Surinaamse telecommonopolist Tele-sur. Binnenkort treedt een nieuwe telecomwet in werking die een einde maakt aan dit monopolie. Aan Currie de moeilijke taak om met Telesur de markt op te gaan. Telesur gaat zich onder zijn leiding toeleggen op drie activiteiten: informatie, communicatie, en entertainment. De transformatie zal onvermijdelijk gepaard gaan met het verlies van banen, vandaar dat ‘mean and lean’.


Currie’s grootste zorg is of de overheid voldoende kennis van zaken heeft om straks toezicht te houden op de vrije telecommarkt. En wie gaat investeren in de commercieel oninteressante netwerken in het binnenland, waar op veel plaatsen niet eens stroomvoorziening is? Telesur onderhoudt dankzij een satelliet en zonnepanelen een mobiel netwerk in delen van het binnenland. Straks moet daarvoor een sponsor gezocht worden, want het netwerk kost meer geld dan het oplevert.


Niet alleen de bedrijfsstructuur moet veranderen, ook de mentaliteit van de Telesur-medewerkers. De bureaucratische geest moet plaatsmaken voor een dienstverlenende instelling. Currie heeft er een hard hoofd in: “Wij zijn niet gewend om producten te verkopen, we zitten met de benen op het bureau en zijn het liefst zo onvriendelijk mogelijk als er onverwacht toch een klant komt. Bij winkels zie je heel langzaam een verandering, maar nog steeds is er een sterke focus op controle. Dat komt door ons mensbeeld, we vertrouwen niemand. Ik zou bijna zeggen: dat hebben we van de Nederlanders overgenomen.”


Eén van de toekomstige concurrenten van Telesur heeft zich al gemeld. In de sobere directiekamer van Fernandes, met aan de muur een vergeelde prent van de Aardappeleters, legt bestuursvoorzitter Michel Brahim uit waarom juist zijn bedrijf recht heeft op een telecomvergunning: “We zijn een groot bedrijf, we betalen belasting, we hebben een goede cao en zijn dus een good corporate citizen. Zodra we de vergunning hebben gaan we sollicitatiegesprekken voeren. We willen jonge Surinamers terughalen uit Nederland, Aruba, en Brazilië.”


Veel synergievoordeel zal de mobiele telefonie Fernandes niet opleveren. Het concern is in feite een verzameling totaal verschillende nv’s. In Suriname kun je bij Fernandes terecht voor auto’s, broodjes, wasmachines, bankstellen, ijsjes, en drankjes. En dat is nog lang niet alles. In een land met een bevolking van nog geen half miljoen is verbreding voor een bedrijf de beste manier om te groeien. Dat Fernandes er dankzij de Caricom een flinke afzetmarkt heeft bijgekregen, wil er bij Brahim niet in: “Iedereen zegt: je moet naar Trinidad, als je daar zit heb je het voor elkaar. Ik vind dat we moeten wachten op het juiste moment. Op Trinidad kent niemand Fernandes.”


Nederlandse patiënten
“Brokobana!” roept Robert Ameerali. Het uitroepteken blijft in de lucht hangen. “Er is brokobana gespeeld, vals spel. De wereld speelt valse troeven en wij zijn te eerlijk.” Ameerali, die kantoor houdt in een overdekte beurshal, is voorzitter van de Kamer van Koophandel in Paramaribo. De economische politiek van zijn regering irriteert hem. De Caricom heeft er volgens Ameerali vooral voor gezorgd dat de staat inkomsten uit invoerrechten misloopt, terwijl de andere lidstaten hun eigen markt nog steeds afschermen voor Surinaamse producten.


Deregulering en privatisering volgens het IMF-recept werkt niet in een kleine economie als Suriname, betoogt Ameerali, want de lokale bieders zullen in negen van de tien gevallen het onderspit delven tegen machtige multinationals. Gevolg is dat het Surinaamse bedrijven steeds verder naar de marge worden gedrongen. De houtkap bijvoorbeeld, is inmiddels grotendeels in handen van buitenlanders. Afgaande op het aantal inschrijvingen bij de KvK gaat het niet zo slecht met het ondernemersklimaat, maar het zijn bijna allemaal start-ups, kleine bedrijfjes die weinig werkgelegenheid bieden.


Suriname staart zich volgens Ameerali blind op bauxiet en olie, terwijl andere sectoren nauwelijks ontwikkeld worden: “Natuurlijke hulpbronnen zijn hartstikke mooi, maar de snelste groeiers op de wereldmarkt zijn op dit moment landen die nauwelijks hulpbronnen hebben, zoals China en India.” Ameerali ziet zat mogelijkheden voor Suriname: “We creëren geen banen door bananen te planten. We zouden design, mode, craft en toerisme kunnen ontwikkelen. En wat dacht je van verplegend personeel? Daar heeft Nederland een tekort aan, terwijl die mensen hier onderbetaald worden. Het moet mogelijk zijn om Nederlandse patiënten naar Suriname te halen.”

Een sta-in-de-weg
Op het Onafhankelijkheidsplein in Paramaribo staat een beeld van Jopie Pengel, premier van 1963 tot 1969. Tijdens zijn premierschap reisde Pengel eens per jaar naar Den Haag om de tekorten op zijn begroting te bespreken. “Ik heb het geld weer gekregen,” riep hij bij terugkomst vanaf de vliegtuigtrap, onderwijl zwaaiend met een cheque. De anekdote over Pengel illustreert de knellende banden tussen Suriname en Nederland. Ook na de onafhankelijkheid bleef Suriname afhankelijk van de geldstroom uit Nederland. Daar ging een verlammende werking van uit. “De ontwikkelingshulp heeft de ontwikkeling van Suriname juist gestagneerd,” zegt Rusland.


“In de jaren negentig werden steeds maar weer afspraken gemaakt over de hulp, en steeds was er weer een reden waarom het geld niet kwam. De ouderen gingen er altijd van uit dat Nederland je te hulp kwam.” Ameerali noemt het geld uit Nederland ‘een enorme sta-in-de-weg’: “We hebben constant gekeken hoe we aan het geld van de Hollander konden komen. Dat ging niet zomaar, daar waren allerlei voorwaarden aan verbonden. De voorbereidingen voor projecten waarmee we geld konden krijgen kostte ons meer dan die projecten opleverden.” In 1975 werd Suriname politiek onafhankelijk van Nederland. De huidige economische hervorming kunnen – in het beste geval – ervoor zorgen dat Suriname nu ook economisch onafhankelijk wordt. Een te snelle of te ver doorgevoerde liberalisering daarentegen, kan een averechts effect hebben. In het slechtste geval ontstaat dan een nieuw soort afhankelijkheid, dit keer niet van een koloniale staat, maar van multinationals.