Job Cohen is populair, wekt vertrouwen en straalt gezag uit. Kom daar nog maar eens om in de Nederlandse politiek. Toch is hij bescheiden over zijn eigen rol. “Een krachtige leider kan ons met grote kracht de verkeerde kant op sturen.”
Het had weinig gescheeld of Job Cohen was minister-president van ons land geweest. Slechts twee zetels scheidden zijn partij in 2003 van het CDA, dat als grootste partij de minister-president mocht leveren. Hij had ongetwijfeld op meer sympathie van de bevolking kunnen rekenen dan JP. Zijn rustige uitstraling, zijn consequente stijl van leiderschap maken hem ongekend populair onder de Amsterdamse bevolking. Er is ook kritiek. Zijn reactie op de moord op Theo van Gogh – ‘de boel bij elkaar houden’ – werd door velen als slap omschreven. Ook in zijn aanpak van de probleemjongeren in de hoofdstad zou Cohen laks hebben opgetreden. Kamerlid Geert Wilders spreekt zelfs van een ‘geitenwollensokkenaanpak’. Cohen is niet erg onder de indruk van de kritiek. Hij noemt de roep om een krachtige aanpak en om krachtige leiders gevaarlijk: “Een krachtige leider kan ons met grote kracht de verkeerde kant op sturen.”
Erg optimistisch is Cohen niet. In zijn werkkamer in het Amsterdamse Stadhuis sombert hij over de toegenomen polarisatie in de stad. Enkele weken na het interview waarschuwt de burgemeester voor ‘Franse toestanden’ in de stad en roept hij de stadsdeelbestuurders bij elkaar. “Hè, hè, eindelijk,” reageert Ayaan Hirsi Ali. “Ik feliciteer hem met het inzicht dat het geen klein probleem is dat wel weer overwaait.” Wij kunnen u met een hoop feliciteren: u won het afgelopen jaar de Belgische burgerschapsprijs, beste burgemeester in 25 jaar en Europese held in Time Magazine.
“Ja, dat is best leuk, maar ook niet meer dan dat. Het zijn van die toevallige lijstjes, hoewel ik de ‘beste burgemeester’-titel leuk vond omdat het mijn vakgenoten waren die zeiden: die vent doet het wel goed. De Time-verkiezing vond ik prettig omdat het een waardering is voor de manier waarop wij hier na de moord op Theo van Gogh de zaak hebben aangepakt. Daar was ik toevallig het boegbeeld van, maar ik vind dat dat duidelijk op veel anderen afstraalt.”
“Zeker, de eerst maanden na de moord was daar kritiek op, en daarom is het aardig om te merken dat dat nu is gekeerd. Dat begon al in januari vorig jaar, toen het kabinet een bijeenkomst organiseerde onder de titel Binden. Dat was nou precies wat ik vanaf het begin geroepen had, en waarvan iedereen riep: wat een flauwekul, aanpakken, keihard aanpakken.”
Daar gelooft u niet in?
“Degenen die dat roepen, zeggen nooit echt iets inhoudelijks. Natuurlijk moet je als je het hebt over binden ook grenzen stellen en die handhaven. Dat doen we in Amsterdam, laat daar geen misverstand over bestaan. Maar zomaar roepen ‘keihard aanpakken en het land uit’, dat is natuurlijk allemaal niks.”
Krijgt u dan nu wel steun voor uw aanpak?
“Er is de afgelopen tijd zeshonderd miljoen euro uitgegeven aan terrorismebestrijding en vijf miljoen voor integratiedoeleinden, dus in die zin is het antwoord nee. Waarmee je mij niet hoort zeggen dat die zeshonderd miljoen weggegooid geld is, want aan terrorismebestrijding doe ik ook heel veel. Sterker nog, daar waren wij al mee begonnen voor het kabinet ermee bezig was.”
Wat voor soort manager bent u?
“Ik verzamel goede medewerkers om mij heen, die ik veel ruimte geef. Verder ben ik niet iemand die snel beslist. Ik wil eerst de argumenten pro en contra weten voor ik bepaal welke kant ik opga. Daarmee pas ik niet in het huidige bestel van sterke leiders, die allemaal een visie hebben en dan vervolgens krachtig die visie tot uitdrukking brengen. Zo’n beetje als Bush, met alle gevolgen van dien. Dat is niet mijn stijl, ik ben meer iemand die zoekt. Ik heb op een aantal fundamentele punten duidelijke opvattingen, en die volg ik dan ook. “Als ik eenmaal heb bedacht welke kant het opmoet, is het voordeel dat ik alles uitvoerig bekeken heb. Dan houd ik die lijn vast. Het is voor degenen die het anders willen, niet gemakkelijk om mij daar weer van af te krijgen.”
Met als nadeel dat besluitvormingsprocessen vrij langdurig kunnen zijn, tot ergernis van uw medewerkers.
“Soms wel ja. Maar ik denk dat je beter in het begin je tijd kunt nemen om daarna tempo te maken, in plaats van eerst snel allemaal dingen doen, en vervolgens de scherven opruimen.”
Uw positie is een gedrocht: de wethouders zijn zelf politiek verantwoordelijk en ook in de bestuursorganisatie zijn de verhoudingen ondoorzichtig.
“De organisatie van Amsterdam is inderdaad heel ingewikkeld. Toen ik hier net kwam, vroeg ik een schemaatje van hoe het in elkaar zat. Het heeft een tijdje geduurd voordat dat er was, en toen begreep ik het nog niet.”
Bedrijven gaan in zo’n geval reorganiseren.
“Ja, dat proberen wij ook. Maar je hebt hier met heel veel actoren te maken. We hebben nu net weer twee rapporten gemaakt hoe we de organisatie op een aantal punten willen stroomlijnen.”
Zou u als burgemeester uw eigen college willen kiezen?
“Niet zolang ik benoemd ben. Ik ben het gezicht van de stad, dus als er een probleem is zegt iedereen: burgemeester doe iets, los het op. Dat kan in de huidige situatie dus niet altijd. Dat is een belangrijke reden voor mij om voor een gekozen burgemeester te zijn. Die hoort dan ook de nodige invloed te hebben, zowel op het programma als op de mensen die dat uitvoeren. Kijk naar wat we in Zaanstad hadden, daar was Ruud Vreeman burgemeester, en daar kwam een college waar de PvdA niet inzat. Dat is heel lastig.”
Helaas, de gekozen burgemeester is gesneuveld in de Eerste Kamer.
“Ik denk dat er nieuwe pogingen ondernomen zullen worden om dat tot stand te brengen, en ik ben daar ook echt voor. Ik denk dat hij er wel komt.”
Wat ziet u als uw belangrijkste taak als burgemeester?
“Ik vind dit wel een aardige formulering: ertoe bijdragen dat al die mensen die in Amsterdam wonen, leven en werken omdat ze het gevoel hebben dat ze hier hun talenten tot ontplooiing kunnen brengen, dat ook werkelijk kunnen realiseren. Dat is uiterst lastig in een stad met meer dan 170 nationaliteiten, met mensen die zo graag in Amsterdam zijn omdat ze stuk voor stuk zo geweldig assertief zijn. Dan moet je het toch maar zien te redden met je buurman en je buurvrouw.”
Klinkt mooi, maar hoe doe je dat?
“Je kan ook zeggen dat het de boel bij elkaar houden is.”
Gaat het nou om mensen zich te laten ontplooien of om het bij elkaar houden van de stad?
“Het zijn twee kanten van dezelfde medaille. De eerste is geredeneerd vanuit het individu, de tweede vanuit het collectief.”
U zegt: ertoe bijdragen. Moet een burgemeester niet wat meer leiderschap uitstralen?
“Ik zie weinig in het idee van die krachtige leiders, zoals daar nu over wordt gepraat. Een krachtige leider kan ons met grote kracht de verkeerde kant op sturen. En zeker als de stemming zo ongewis is als nu rent iedereen daar achteraan, en een paar maanden later denk je allemaal: wat hebben we nou gedaan. Dus niet al te krachtige leiders svp.”
Heeft u het gevoel dat het de goede kant op gaat met Amsterdam?
“Daar heb ik zelf natuurlijk maar in beperkte mate invloed op. 9/11 heeft natuurlijk een enorme impact gehad op het hele Westen, de moord op Van Gogh heeft een enorme impact gehad op de stad. Als je daarnaar kijkt, dan vind ik dat we de afgelopen tijd niet vooruit maar achteruit gegaan zijn. De polarisatie neemt toe, de lontjes zijn korter geworden.”
Hoe merkt u dat zelf?
“Brieven, mails, en ik spreek natuurlijk veel mensen.”
Het is belangrijk voor u om goede voelsprieten te hebben.
“Dat is het grote voordeel van het stadsdeelstelsel dat we hebben. Juist daar zitten veel mensen met hun voelsprieten tot in de haarvaten van de samenleving. Daar heb ik natuurlijk heel veel contact mee. Op zo’n moment als na de moord op Van Gogh is het ongelooflijk belangrijk dat we onmiddellijk de stad in gaan om te kijken hoe het staat en wat we moeten en kunnen doen.”
Maar dit stelsel maakt het besturen ook heel ingewikkeld.
“Natuurlijk, en dan komt onmiddellijk de vraag of er niet minder stadsdelen moeten komen. Ik weet niet of dat zo ontzettend verstandig is. Ik zie er meer in om de diensten en bedrijven die er zijn in een betere structuur onder te brengen. Daar is wel een hoop winst te boeken.”
Laat u zich daarbij inspireren door het bedrijfsleven?
“Op sommige punten wel, bijvoorbeeld door shared service centers in te richten, bijvoorbeeld op het gebied van personeel. Maar een gemeente blijft iets anders dan een bedrijf. Een van de grote verschillen is dat een overheidsorganisatie voor 99 procent transparant is. Dus over alles wat je zegt en wat je doet moet je verantwoording afleggen in de openbare vergadering van de gemeenteraad, met de pers op de tribune. Dat vind ik ook terecht, maar dat is heel anders dan in het bedrijfsleven.”
Veiligheid is een belangrijke taak, maar tegelijkertijd moeilijk te organiseren. Hoe veel kunt u doen?
“Ik ben een groot voorstander van ketenregie. Een modewoord in de tijd dat ik staatssecretaris van Justitie was, maar nog steeds verschrikkelijk belangrijk. Ik trof destijds enorme aantallen asielzoekers aan, slecht georganiseerd, de IND die losgezongen was. Ik heb toen al die verschillende organisaties met elkaar in verband gebracht. Dat idee, dat hebben we hier op het gebied van veiligheid flink doorgezet. “Een fors probleem toen ik hier kwam waren de hardekernjongeren, dat zijn jongeren die tenminste drie keer per jaar betrapt waren op ernstige misdrijven. Akelig slim zeilen die tussen iedereen en alle instanties door, maar daar hebben we nu echt greep op. Die organisaties zijn allemaal bij elkaar gebracht, en heel veel van die jongeren zijn van de straat. Als het niet anders kan de gevangenis in, of heropvoeden of op een andere manier aangepakt. Het is een belangrijke reden dat het beter gaat met de veiligheidscijfers.”
Hoe zorg je dat die organisaties ook echt samen gaan werken?
“Ik ben begonnen met het ambtswoninggesprek, dat is binnen het bestuur van Amsterdam een belangrijk instrument. De burgemeester nodigt dan mensen uit die hem van advies kunnen dienen over een bepaald thema. Dat doen we in de ambtswoning, in een schitterende zaal. Het mooie is dat iedereen die je uitnodigt komt. Na een goede voorbereiding hebben we de politie, het OM, de kinderbescherming, de reclassering, alle clubs die daar iets mee te maken hebben bij elkaar gehaald. Daar praten we over een goede aanpak, en wijzen we mensen aan die dat gaan organiseren. Dan nog zorgen dat daar geld bijkomt en aan de slag. Uiteindelijk worden er dan ketenunits gemaakt, en daar is het openbaar ministerie de baas van. Maar dat heb ik wel in gang gezet. Dat is het fijne van de functie van de burgemeester: als de burgemeester iets start, dan gaan we er ook aan trekken.”
Waar bent u trots op?
(Stilte.) “‘Trots’ is een woord dat niet zo goed bij mij past. Ik ben niet op zo veel dingen trots. Ik heb een fantastische baan en het mooie daarvan zit ’m in de combinatie van de moeilijke dingen enerzijds en de leuke en interessante dingen anderzijds. En je voelt je lekkerder naarmate je het gevoel hebt dat het beter gaat. Maar dat is niet iets om nou trots op te zijn. Waar ik trots op ben is op mijn kinderen. Daarvan kan je nog de illusie hebben dat je er wat aan hebt gedaan.”
U heeft daar zeker wat aan gedaan. Uw vrouw wilde alleen kinderen op de voorwaarde dat u de eerste jaren vier dagen per week zou gaan werken. Hoe staat het nu met uw work/life-balans?
“Hahaha, slecht! Daar staat het heel slecht mee…”
Vanaf 2001, toen u in Amsterdam aantrad?
“Nee, al eerder. Toen ik in 1998 staatssecretaris werd, en mijn oudste het huis uit ging om te gaan studeren. Wij zijn toen nog in Maastricht blijven wonen. Mijn vrouw werkte daar en mijn dochter zat daar op school. Ik zat een groot deel van die tijd in Den Haag. En daarna ging mijn dochter het huis uit, en zijn we hier gaan wonen. Het is gewoon een hartstikke drukke baan. En daar komt bij dat mijn vrouw ontzettend weinig kan omdat ze invalide is.”
Bent u ook wel eens geen burgemeester?
“Thuis.”
Maar als u iets leuks wilt doen, ziet toch iedereen de burgemeester in het Vondelpark?
“Dat valt wel mee, hoewel er natuurlijk altijd mensen zijn die mij herkennen en aanspreken.”
Hoeveel tijd heeft u nou echt voor uzelf. Hoeveel avonden bent u thuis, lekker samen zappen, geen Netwerk of AT5?
“In het weekend ben ik altijd wel ’s avonds thuis, en ook overdag valt het dan mee. Door de week ben ik gemiddeld twee avonden thuis.”
Een heel weekend zonder werken?
“Dat komt voor, zij het niet heel vaak. Maar vaak zijn het ook weer hele leuke dingen, waar werk en plezier samen gaan. Neem het vijftigjarig bestaan van het Nederlands Kamerorkest, daar gaan we samen heen. Is dat werk? Daar hoef je niet heen, maar als je gaat vinden zij het leuk en vind ik het leuk, en zo heb je heel veel dingen. Dat is een van de grote aantrekkelijkheden van burgemeester van Amsterdam zijn, dat je dingen als werk mag doen waar een ander een moord voor zou doen om het in zijn vrije tijd te mogen doen.”
Bent u onlangs nog verschrikkelijk boos geweest?
“Nee ik ben niet zo vaak boos. En dat heeft ook een groot voordeel, want als ik het echt ben dan schrikt iedereen zich te pletter. De laatste keer dat ik echt boos werd, dat vertel ik niet. Maar ik weet wel wanneer ik het word. Ik word boos als mijn integriteit in twijfel wordt getrokken. En als mensen, zeker als het ten onrechte is, het gevoel hebben dat ze mij niet kunnen vertrouwen.”
U heeft het imago dat u niet snel van uw stuk te brengen bent, de kwalificatie sereen wordt ook genoemd.
“Ja, dat zal wel. Laatst zei iemand dat ik eigenlijk in heel uiteenlopende situaties steeds hetzelfde ben. Daar was ik wel tevreden over. Het wil zeggen dat mijzelf ben, ik speel niet zo veel rollen.”
U houdt zich niet in of kropt iets op.
“Nee. Ik denk natuurlijk wel na voor ik wat ik zeg, en als ik iets niet wil zeggen dan zeg ik het ook niet. Ik ben geen flapuit, maar het kost mij niet zo veel moeite om dat niet te zijn.”
Wat doet u in 2008?
“Het veilige antwoord is dat ik het niet weet. Maar zoals ik er nu naar kijk – en er kan natuurlijk heel veel gebeuren – denk ik dat ik dan burgemeester van Amsterdam ben. Voor iemand zoals ik is dit een fantastische baan. Ik hou van het openbaar bestuur, en weet niet waar ik beter zou kunnen zitten dan hier.”
CV Job Cohen
1947 >geboren te Haarlem, Gymnasium A
1966-1971 >Publiekrecht, Rijksuniversiteit Groningen
1971- 1981>wetenschappelijk medewerker Rijksuniversiteit Leiden
1981>dissertatie Studierechten in het wetenschappelijk onderwijs
1981-1993 resp. wetenschappelijk hoofdmedewerker, hoogleraar, rector magnificus Rijksuniversiteit Limburg
1993-1994>staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen
1995-1998> rector magnificus Rijksuniversiteit Limburg
1998>waarnemend directeur VPRO
1998-2001>staatssecretaris van Justitie
2001-heden>burgemeester van Amsterdam