Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

De ongebroken American Dream

De Amerikanen dachten dat de digitale revolutie snelle rijkdom én een betere wereld zou brengen. Het pakte anders uit, maar de droom leeft voort. Want nu – na de dotcomcrash en 11 september – geloven ze dat nog steeds.

'Wat wil je doen de rest van je leven? Rijk worden door suikerwater te verkopen aan adolescenten? Of wil je de wereld veranderen?' Dit vroeg de voormalige hippie en oprichter van Apple computers Steve Jobs halverwege de jaren tachtig aan John Sculley. Sculley was in die tijd topman bij Pepsi en een van Amerika's meest vooraanstaande captains of industry. Lang hoefde Sculley niet na te denken. Hij gaf zijn baan bij het miljardenconcern op, in ruil voor het avontuur bij Apple.
Toen ik drie jaar geleden op het hoogtepunt van de internethype naar Silicon Valley verhuisde, hoorde ik dit verhaal regelmatig. Van oudsher gelden zowel Sculleys oorspronkelijke zoektocht naar materiële rijkdom als Jobs idealistische drang – al is ook Jobs niet vies van een paar centen – als de twee belangrijkste drijfveren van de Amerikanen. Geen tijdperk waarin die tegenstelling tussen de oerkrachten van de Nieuwe Wereld zo duidelijk naar voren kwam als tijdens de internetboom in San Francisco en omstreken. Wat is toch die mythe van de Amerikaanse Droom? Wat bezielt de Amerikanen? Hoe zien zij zichzelf en wat drijft hen? Aan tientallen Amerikanen stelde ik de afgelopen jaren die vraag.

Orthodox
“Wat de Amerikaanse droom inhoudt? Dat is gemakkelijk.” Dawn Witt hoeft niet lang na te denken: “Een gezinnetje met twee kinderen, een huisje in de suburbs, en een auto voor de deur.” Dat is het beeld dat Amerikanen van jongs af aan wordt voorgehouden. In sitcoms met modelgezinnen, in reclamespotjes voor minivans of in de succesverhalen waar Amerikaanse nieuwslezers zo dol op zijn ('invalide man ondanks tegenslag in het leven tóch miljonair geworden'), altijd en overal duikt het suburbane huisgeluk op als het ultieme Amerikaanse levensdoel. “Behalve dan voor Joe,” zegt Dawn lachend, terwijl ze naar haar echtgenoot wijst. Hij lacht verlegen. “Joe wil twee auto's voor de deur, een huis met drie verdiepingen en maar één kind, omdat hij anders straks zoveel collegegeld moet betalen.”
Iets meer dan tien jaar geleden heb ik Joe Witt voor het eerst ontmoet, toen ik als als uitwisselingsstudent een jaar lang bij hem in de klas zat. De hernieuwde kennismaking verloopt na al die jaren wat stroef. Het is vooral Joe's vrouw Dawn die de conversatie op gang houdt. Beiden hebben een behoorlijke baan bij een oliemaatschappij. Maar als ik Joe vraag wat hij van zijn werk vindt, reageert hij niet echt enthousiast. “Ach, het verdient aardig,” zegt hij. “Maar het is wel een hoop paper pushing.” Hij mist de inhoudelijke uitdaging. Overweegt hij wel eens om een baan te zoeken waarin hij dat wel kan? “Dat is geen serieuze optie,” zegt Joe. “Op de universiteit kun je lang zoveel niet verdienen.”

Joe voldoet aan het stereotype beeld van Noord-Amerika. In het land van de onbegrensde mogelijkheden draait alles om geld. 'Individual achievement is a personal choice', staat in het schoolreglement van mijn oude high school (individuele prestatie is een persoonlijke keuze). “Succes meten we in dit land vaak af aan de hoeveelheid geld die je verdient,” legde een lerares mij eens uit. En om dat succes te etaleren, mag je schaamteloos rondrijden in de langste limousine. Of, zoals de beroemde komiek Jay Leno, je voor laten staan op een luxueus wagenpark. Toen ik eens een rondleiding volgde in de studio's van de Tonight Show van NBC in Los Angeles, sprak de gids niet zozeer over dat beroemde televisieprogramma, maar vooral over Leno's persoonlijke succesverhaal: 'Toen Jay als komiek begon, moest hij bijklussen als automonteur. Nu heeft hij meer dan vijftig auto's, en zijn eigen monteur in dienst'. Na deze mededeling laste de gids een korte pauze in, waarin onze groep een bewonderend 'oh' kon laten vallen. Veel Amerikanen zijn orthodoxe gelovigen in deze van-krantenjongen-tot-miljonairdoctrine. Hun voorgangers ontvluchtten honderd jaar geleden de armoede om hier een beter leven op te bouwen. 'In Amerika is het leven van goud, in Amerika zijn er bergen met geld', zongen zij in het Hongaars, het Oekraïens of het Iers toen ze vanaf het overbevolkte derdeklas dek van hun oceaanstomers een eerste glimp opvingen van het Vrijheidsbeeld.

Net worth
Dit is een kant van het verhaal. Maar de Verenigde Staten zijn bij uitstek ook een idealistisch land. Baseerden de grondleggers de grondwet niet op de idealen van de Verlichting? De nieuwe wereld zou de vrije wereld worden, waar iedereen zijn eigen samenleving mocht bouwen, ongehinderd door afkomst of tradities. Dit is het land waar iedereen volgens de grondwet recht heeft op de pursuit of happiness, het nastreven van geluk. Grote groepen kwamen naar Amerika om de intolerantie van Europa te ontvluchten. In de negentiende eeuw werden door het hele land heen duizenden utopische (religieuze) gemeenschappen opgericht. Ook in de twintigste eeuw duikt deze stroming regelmatig op. In de jaren vijftig was er de Beat Generation in San Francisco, in de jaren zestig de bloemenmeisjes en de hippies. Elk tijdperk heeft zijn eigen tegencultuur. Dit land is gesticht door mensen die in opstand kwamen tegen het Engelse gezag, beweren de idealisten. Van de commerciële mainstream moeten de idealisten niets hebben. Beide stromingen zijn nog altijd springlevend.

Terug naar Steve Jobs en het Silicon Valley van 1999. Al op mijn eerste rit van het vliegveld naar San Francisco viel het op: overal dotcom. Gigantische billboards langs snelweg 101 die niets anders aanprezen dan websites. Garden.com, Pets.com, News.com, Buy.com, Furniture.com, Apple.com, Imac.com, Ibook.com. Vervolgens waren de fantasiewoorden aan de beurt. Zing.com, Flooz.com. Hier in Silicon Valley vond immers 'de grootste legale creatie van rijkdom uit de geschiedenis van de mensheid' plaats. Die woorden van de beroemde internetinvesteerder John Doerr waren een gevleugelde uitdrukking geworden.
Dit is het beginpunt van de internetrevolutie! Beter, spectaculairder, indrukwekkender en met verstrekkendere gevolgen dan alle voorgaande omwentelingen bij elkaar, schreven toonaangevende tijdschriften als Newsweek, Time en The Atlantic Monthly. En alsof dat nog niet overtuigend genoeg was, zetten ze er plaatjes bij van stoommachines. Wekelijks stonden de kranten vol met de nieuwe generatie Amerikaanse rolmodellen. Jongens van nog geen dertig die miljonair waren geworden op de effectenbeurs. Eén term dook in elk artikel op: net worth, het totaal van iemands spaargeld en uitstaande aandelen. Hoe hoger je net worth, des te succesvoller je was. Time Magazine schreef in die tijd een geruchtmakend artikel met de veelzeggende kop 'Get Rich.com'. Grote groepen Amerikanen waren naar Silicon Valley gekomen. Hun drijfveer: rijk worden met de internetrevolutie. Tekenend is de biografie van Jim Clark, het boek The New New Thing van journalist Michael Lewis, over de oprichter van Silicon Graphics, Netscape en Healtheon.com, ooit alledrie miljardenbedrijven. Ik wil een miljard verdienen, zegt Clark daarin onverbloemd. Als zijn net worth is gegroeid tot een tiencijferig getal, legt Clark de lat hoger: 'Ik wil net zoveel geld verdienen als Larry Ellison', de oprichter van Oracle en grote concurrent van Bill Gates, de rijkste man op aarde.

Tegencultuur
Toch was materialisme niet de enige drijfveer van de internetrevolutie. De hele dotcomcultuur vond zijn oorsprong juist bij de idealisten. Oude hippies in San Francisco ontdekten begin jaren negentig de computer. Laaiend enthousiast verkondigden zij in het fluorkleurige tijdschrift Wired dat utopia eindelijk binnen handbereik zou zijn. 'De computer is het LSD van de jaren negentig', riepen zij. Cyberspace was een plek voor verruiming van het bewustzijn. Virtual Reality was de ultieme trip, beter dan welke drug dan ook. Er zou bovendien een betere, elektronische democratie komen. Een eerlijker verdeling van de welvaart. Weg met oude machtsstructuren! Power to the people! Iedereen op internet! In acht jaargangen Wired valt het woord revolutie maar liefst 1503 keer. Zoals hun voorgangers twee eeuwen eerder het Engelse juk hadden afgeschud, zo zou dankzij internet de huidige maatschappij worden bevrijd van zijn knellende machtsverhoudingen.

Belangrijke personen uit de computerwereld kwamen rechtstreeks voort uit die tegencultuur. Steve Jobs reisde ooit op zoek naar verlichting blootsvoets door India. Mitch Kapor, oprichter van Lotus-1-2-3, eind jaren tachtig het grootste softwarebedrijf ter wereld, was leraar transcendente meditatie.
Maar niet lang na de idealisten ontdekten ook de materialisten de nieuwe digitale wereld. Een groep uit die karavaan stuitte op 9 augustus 1995 op een goudader. Netscape, onder leiding van Jim Clark, ging naar de beurs, met een openingskoers van twaalf dollar. Aan het eind van de dag stond de teller op 48 dollar, een verviervoudiging. Net als toen honderdvijftig jaar geleden goud werd ontdekt in Californië, stonden de kranten vol berichten over de nieuw gevonden rijkdom.
Het woord revolutie verdween niet. Amazon zou voor een revolutie van de boekhandels zorgen! Yahoo zou een omwenteling in omroepland ontketenen! Pets.com was een revolte in de huisdierenindustrie! Er ging geen dag voorbij zonder dat ergens in Silicon Valley een revolutie werd afgekondigd. De sympathie van de media lag overduidelijk bij de underdog, bij de kleine bedrijfjes die de gevestigde orde helemaal omver zouden werpen, althans dat dacht iedereen toen. In plaats van over nieuwe democratie schreven de media nu over de dappere mannen die het niemandsland van internet waren binnengetrokken en daar hun rijkdom hadden vergaard. Cyberspace groeide in de Amerikaanse verbeelding uit tot 'The New Frontier', een onontgonnen plek ergens voorbij de horizon, waar voor wie het avontuur aandurfde onbegrensde mogelijkheden lagen.

De idealistische oorsprong verdween niet helemaal. Tijdens een reportage sprak ik een risico-investeerder uit Silicon Valley. “Om het geld hoef ik het allang niet meer te doen,” zei hij. “Maar het is opwindend om deze tijd mee te maken. Internet gaat alles veranderen. De manier waarop wij onze boodschappen doen. De manier waarop we zegeltjes sparen en de manier waarop wij onze president kiezen. Het is toch fantastisch daarvan deel te mogen uitmaken. Zelf de toekomst vorm te geven.”

Glimlachende wereldbol
De internetondernemers zagen zichzelf zelfs als een nieuw type mens, waarin die twee kanten van de Amerikaanse samenleving voor het eerst in de geschiedenis bij elkaar kwamen. Ze waren zakelijk, ondernemend en doelgericht. Maar ze droegen geen power suits van Armani en lieten zich niet rondrijden in limousines. Hun kantoren – met overal lege pizzadozen en Star Wars-parafernalia – leken meer op een studentenhuis dan op het hoofdkwartier van een miljardenbedrijf. Ze wilden niet wonen in keurige suburbs, maar in lofts in artistieke buurten van San Francisco.
Hiërarchie hoorde bij ouderwetse Oostkustbedrijven, de dinosaurussen van de oude economie. Ook al waren de medewerkers van internetbedrijven doodgewone middenstanders die hondenvoer verkochten – omdat ze dat via het internet deden, zagen ze zichzelf als de popsterren van de jaren negentig. Geld verdienen en rebels tegen de gevestigde orde aan schoppen gingen hand in hand. Waarschijnlijk is geen krantenkop boven een artikel over dit fenomeen in die tijd zo vaak gebruikt als 'Revenge of the Nerds'. De bebrilde computerjongetjes van vroeger waren in Silicon Valley rijke beroemdheden geworden. Pepsi's John Sculley hoefde achteraf niet te kiezen tussen materialisme en idealisme, bij Apple kon hij ze allebei najagen.

Een grote overeenkomst bindt de Amerikaanse materialisten en idealisten. Ze zijn allebei onverwoestbaar optimistisch. Het klinkt achteraf enigszins absurd, maar in die tijd geloofde de helft van Silicon Valley daadwerkelijk dat ze binnenkort miljonair zouden worden met het gratis weggeven van frisbees via het internet. Honderden namen een tweede hypotheek en werkten vanuit hun garage aan hun startup.
De idealisten waren niet minder optimistisch. Neem het invloedrijke julinummer uit 1999 van Wired, waarin het tijdschrift 'The Long Boom' voorspelde. Of liever: aankondigde. Op de cover van dat nummer is een afbeelding te zien van een glimlachende wereldbol, met daarnaast de tekst: 'We gaan 25 jaar van welvaart, vrijheid en een beter milieu voor de hele wereld tegemoet. You got a problem with that?'

Bin Laden
Het is anders gelopen. In april 2000 kukelde de Nasdaq in elkaar. Weg was de droom van instantrijkdom. De meeste materialisten die zich optimistisch in het internetavontuur hadden gestort en werkweken van meer dan tachtig uur hadden gemaakt, stonden opeens met lege handen. Het aantal werklozen in de San Francisco Bay Area steeg in een jaar tijd van 60.000 naar 180.000. En dan had Wired ook nog eens buiten Osama bin Laden gerekend.
Betekent dit het einde van het Amerikaanse optimisme? Om daarachter te komen, reisde ik de afgelopen kerst nog een keer terug naar Silicon Valley. 'Nee', zei vrijwel iedereen die ik sprak. '11 september heeft dit land niet veranderd. Het heeft ons juist gesterkt in onze overtuiging'. Wel was er sprake van een verschuiving, vertelde onder meer de decaan van de Stanford Business School, een van de topopleidingen, en tot voor kort hofleverancier van de talloze dotcoms in Silicon Valley. Meer dan ooit waren de eerstejaars dit jaar geïnteresseerd in vakken op het gebied van non-profit management. Het Amerikaanse idealisme leek weer aan kracht te winnen ten koste van het materialisme. 'Nog altijd is er geen betere plaats op aarde dan hier in Silicon Valley', zei een columnist van de lokale krant.
Begin juni van dit jaar wijdde The New York Times een themanummer van hun magazine aan de status van geld en rijkdom in de Verenigde Staten. 'That was some party we had', blikte de krant terug op de ongekende overdaad van de late jaren negentig. 'Jammer genoeg is dit niet een kater die je met een paar aspirientjes en een dutje weg kunt spoelen. Dit zou wel eens een tijdje kunnen duren. Maar: dit is Amerika. We vegen de spinnenwebben wel weer weg, and we will boom again'.


Martijn de Waal is freelance journalist en schrijver. Zijn boek 'Amerika: Toets 1 voor het paradijs' verscheen eerder dit jaar bij Podium

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.