Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

De mythe van crimineel leiderschap

Wel eens gedroomd van de macht van de baas van een misdaadorganisatie? Vergeet het maar. De Nederlandse criminele leider heeft meer weg van een degelijke projectmanager dan van Don Corleone. Hooguit lijkt hij nog op een frauderende ceo.

Bij de gedachte aan leiders van grote misdaadsyndicaten dringt zich al snel het beeld van filmheld Marlon Brando als de godfather op. De stereotypering van de maffiabaas met hees Italiaans accent is een creatie van Hollywood, maar vreemd genoeg juist door de film in de onderwereld tot leven gekomen. Criminoloog Frank Bovenkerk signaleert in zijn boek Misdaadprofielen dat ‘echte’ misdadigers de stereotype gedragingen van hun evenbeelden op het witte doek overnamen toen Mario Puzo’s roman werd verfilmd. Nadat The Godfather in première was gegaan, stak in de Amerikaanse staat Indiana een nieuwe misdaadgroep de kop op die zich naar het voorbeeld van de familie Corleone uit film van regisseur Francis Ford Coppola had gemodelleerd. Ook de Turkse smokkelbazen hadden de film gezien. Vóór het uitkomen van de film werden de grote bazen aangesproken als aga, wat ‘stamhoofd’ betekent. Het rooms-katholieke begrip ‘peetvader’ kenden de moslims niet, maar na The Godfather werden de Turkse smokkelbazen wel aangeduid als baba, wat vader betekent.De bekende mythische figuren uit de georganiseerde misdaad komen vooral uit Italië en Amerika. Illustere maffiabazen die dood en verderf zaaien als Toto Riina en Amerikaanse gangsters die in de jaren twintig van de vorige eeuw het monopolie op illegale alcoholstokerijen hadden als Al Capone. Dat er geen verhalen over de grote leiders van misdaadsyndicaten uit eigen land bekend zijn, is volgens hoogleraar criminologie Henk van de Bunt niet zo vreemd. “In Nederland kennen we geen hiërarchische structuur binnen de georganiseerde misdaad. Een grote leider aan de top van zo’n organisatie kennen we dus ook niet.” Toch doen verhalen over de charismatische Klaas Bruinsma en de liquidaties van een aantal vermeende leiders (Jan Femer, Sam Klepper, Cor van Hout) binnen de Amsterdamse onderwereld de afgelopen jaren, anders vermoeden. Van de Bunt: “Vergeet niet dat ook Bruinsma een partner had met wie hij samenwerkte. Zijn alleenheerschappij is schromelijk overdreven.” De afrekeningen wijt Van de Bunt eerder aan de schemerige situatie waarin syndicaten opereren dan aan een machtsstrijd. “De onderwereld is een wereld van wantrouwen waarbij zakelijke conflicten al snel persoonlijke conflicten worden. Mensen communiceren met elkaar in steenkolenengels, van reguliere communicatiekanalen wordt zo weinig mogelijk gebruikgemaakt, dus een misverstand is in deze wereld snel geboren. Niet alleen de opspoorder wordt vaak op een dwaalspoor gebracht, ook de zakenpartner.” En hoewel hij de kanttekening maakt dat er zeer weinig over bekend is, denkt Van de Bunt dat afrekeningen eerder worden veroorzaakt door misverstanden dan door ruzie over leiderschap of territorium.

Spookbeeld

Het geromantiseerde beeld van de hiërarchische misdaadorganisatie met een charismatische capo aan het hoofd, heeft volgens Van de Bunt het Nederlandse opsporingsapparaat jarenlang op het verkeerde been gezet. De opsporingsmethoden waren vanaf de jaren negentig ingericht met dit beeld in gedachten. Daarmee was Nederland te veel gericht op de onderzoeken zoals die in Italië en Amerika uitgevoerd werden, waar wél sprake is van die structuur met een leider aan het hoofd. Van de Bunt: “Op basis van die veronderstelling heeft het opsporingsapparaat bijvoorbeeld zogenaamde groei-informanten laten infiltreren. Het idee hierachter was om de informant onder in de organisatie te laten beginnen en hem (onder toezicht) met zijn verdiende geld door te laten groeien binnen de misdaadorganisatie. Als hij succes zou hebben zou hij vroeg of laat in contact komen met de groter leider van de betreffende organisatie, was de redenering.” De strategie faalde, omdat politie en justitie op jacht waren naar een spookbeeld: er was geen hiërarchische organisatie om in door te groeien.In 1996 werd dit beeld van de georganiseerde misdaad genuanceerd door de groep Fijnaut, die onderzoek deed naar de georganiseerde misdaad in Nederland. De onderzoeksgroep, die bestond uit vier vooraanstaande criminologen, stelde dat het bij georganiseerde misdaad in Nederland niet gaat om duidelijk identificeerbare stabiele organisaties met een strenge hiërarchie maar meer om een steeds wisselend netwerk van daders die in verschillende verbanden met elkaar samenwerken. Die structuur laat zich beter omschrijven als projectorganisaties die van netwerken aan elkaar hangen. Iemand is verantwoordelijk voor de financiën, een ander voor de logistiek. De spil van de organisatie is de zogenaamde bruggenbouwer, die de schakel vormt tussen alle partijen. Het zijn geen Godfathers, maar eerder projectmanagers. Van de Bunt: “Het is een belangrijke functie, omdat partijen in het criminele circuit nogal kopschuw zijn en niet rechtstreeks met andere partijen in aanraking willen komen. Bovendien geniet hij vertrouwen van alle partijen en dat is zeer belangrijk in de onderwereld. Bruggenbouwers zijn vaak aimabele criminelen met een goed netwerk, welbespraakt en ze spreken hun talen. Bruggenbouwers zijn vaak zeer charismatisch. Van de Bunt: “Ik heb officieren van justitie en rechercheurs horen zeggen dat ze toch wel onder de indruk van bepaalde onderwereldfiguren waren. Soms waren ze zelfs bang.”
Frank Bovenkerk suggereert in Misdaadprofielen dat het verschil tussen de managers uit het legale zakenleven en de leiders van de georganiseerde misdaad niet zo groot is. Een populaire gedachte, waar waarschijnlijk ook officier van justitie Fred Teeven mee speelde toen hij zijn strafeis in 1998 tegen topcrimineel Cor van Hout (bekend geworden als Heineken-ontvoerder) formuleerde. “Van Hout heeft het weer eens knap georganiseerd. Dat vermogen kun je hem niet ontzeggen. Maar het zou voor de samenleving zo langzamerhand wel eens een zegen worden als die organisatiekwaliteiten niet altijd alleen op criminele wijze werden aangewend.”
Waar het organisatietalent van de Nederlandse misdaadleider overeenkomsten vertoont met die van een gewone projectmanager, laten de karaktereigenschappen zich beter vergelijken met die van een frauderende topmanager. Hoogleraar corporate governance Kees Cools deed in opdracht van de Boston Consultancy Group onlangs onderzoek naar de 25 grootste beursschandalen van het laatste decennium. Wat bleek? Veel ceo’s van de getroffen multinationals vertoonden ‘zonnekoningengedrag’. “Op een gegeven moment denken ze over water te kunnen lopen,” zegt Kools. “Ze omringen zich met jaknikkers, laten zich vieren in de pers en verliezen de werkelijkheid uit het oog.” En dan gaat het mis. Ook van Klaas Bruinsma wordt vermoed dat hij ‘uit de weg werd geruimd’ werd omdat hij het contact met de werkelijkheid verloor. Bruinsma genoot van de media-aandacht en kreeg sterallures. Toto Riina is een ander voorbeeld. De Siciliaanse maffiabaas was zo overtuigd van zijn absolute macht, dat hij openlijk in Palermo rondliep, terwijl hij door de politie gezocht werd. Dat kostte hem uiteindelijk zijn vrijheid.

Testosteron

De Utrechtse psycholoog Jack van Honk doet onderzoek naar de relatie tussen emotie en de werking van de hersenen. Hieruit blijkt dat het hormoon testosteron vaak in overvloed aanwezig is bij mensen die agressief gedrag vertonen, terwijl er juist een laag cortisolgehalte wordt aangetroffen. Een andere eigenschap die hierbij een rol speelt, heeft betrekking op het deel van de hersenen dat emotioneel gedrag evalueert. Dit gedeelte van de hersenen, de orbitofrontale cortex, is van belang bij het leren van straf en het vermogen tot empathie. “Om het ver te schoppen in de misdaad,” beredeneert van Honk, “is een agressieve vorm van dominantie en weinig empathisch gevoel de perfecte combinatie.” Dat veel misdadigers en criminelen veel van deze kenmerken vertonen, staat vast. Daar wordt immers onderzoek naar gedaan. Maar of ernstig frauderende ceo’s dezelfde activiteiten in de hersenen ontwikkelen, weten we niet zeker. Die laten zich immers niet onderzoeken. “Maar,” zegt van Honk, “je kunt wel concluderen dat er een type ‘witteboordenpsychopaat’ bestaat. Ze zitten hoog in organisaties en bij overheden en hebben vaak narcistische persoonlijkheden.” Het grote verschil is dat criminele leiders zich vaak laten leiden door emotie en fysiek geweld daarbij niet uit de weg gaan. De witteboordenpsychopaat kan die emotie beheersen en pleegt ook geweld, maar op een manier die geaccepteerd wordt of niet wordt herkend. Een bestuursvoorzitter die miljoenen wegsluist naar een Zwitserse bankrekening – en daarbij misschien duizenden werknemers dupeert – is nu eenmaal beter geaccepteerd dan de misdaadleider die zijn tegenstander uitschakelt. Van Honk: “Maar een psychopathische persoonlijkheid is waarschijnlijk bij beiden aanwezig.”

Megawinsten

Van de Bunt vindt de vergelijking tussen topmanagers en topcriminelen te ver gaan. “Allereerst is de situatie waarin ze opereren niet met elkaar te vergelijken. Binnen de georganiseerde misdaad worden megawinsten gemaakt die ongekend zijn in het bedrijfsleven. Bovendien worden misdaadleiders niet afgerekend op efficiëntie en sturingsbeleid. Met zulke megawinsten hoeven misdaadorganisaties maar één keer succes te hebben en ze zitten weer een tijd goed. En grote criminelen maken vaak missers.” Van der Bunt illustreert dit aan de hand van een anekdote over een ‘zware jongen’. Vier van de zes hasjtransporten die hij uitvoerde, mislukten. Een normaal bedrijf kan zich niet dat permitteren. Ook de paranoïde houding die de betreffende misdaadleider door het clandestiene karakter ontwikkelde, is typerend voor onderwereldbazen. Een van de hasjtransporten bereikte na drie maanden op zee bijna succesvol de eindbestemming, totdat een plezierjacht voor een politieboot werd aangezien. Het gevolg was dat honderden kilo’s hasj in alle haast overboord werden gegooid. Van de Bunt ziet nog een ander wezenlijk verschil: “Misdaadleiders hebben één bepaalde truc en die passen ze steeds toe. Ze leggen zich toe op één ‘bedrijfsonderdeel’ en daar wijken ze niet van af. De een zit in de drugs, de ander in de wapen- of mensensmokkel. Er is een beperkt innovatievermogen en een beperkte horizon. De baas van een grote onderneming moet toch wel van meerdere markten thuis zijn.”

Jopie de Vries > 1935-1986

‘De koning van de Wallen’ werd Maurits ‘Jopie’ de Vries (1935) genoemd. Zwarte Jopie vormt een mijlpaal in de geschiedenis van de Nederlandse onderwereld, omdat hij de eerste was die als padrone over de Amsterdamse penoze regeerde en omdat hij contact legde met de Amerikaanse maffia. Jopie de Vries vertegenwoordigt de Nederlandse onderwereld oude stijl, die unaniem van oordeel is dat zij behoren tot een betere mensensoort dan hun jongere collega’s, omdat zij zich nog hielden aan ‘strikte standaarden van fatsoen’. Wie de sterkste was, werd in Zwarte Jopie’s tijd nog uitgemaakt met de blote vuist en de barkruk. Zwarte Jopie domineerde in de jaren vijftig en zestig de Amsterdamse Wallen en introduceerde het nog immer florerende sekstoerisme. Hij stond bekend als vechter, maar bouwde zijn reputatie vooral op door zijn organisatorische vermogen. Neerlands eerste echte onderwereldkoning overkwam in 1986 wat zijn meeste opvolgers niet op hun conto kunnen schrijven: hij stierf een natuurlijke dood.

Klaas Bruinsma > 1953-1991

Als iemand in Nederland het beeld van de geromantiseerde misdaadleider het dichts benadert, is het Klaas Bruinsma (1953-1991). ‘De dominee’ is de meest tot de verbeelding sprekende topcrimineel uit de Nederlandse geschiedenis. In het enquêterapport naar de omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland wordt zelfs een aparte paragraaf aan Bruinsma besteed. Bruinsma was meer dan een listige en gewelddadig opererende crimineel, stelt criminoloog Cyrille Fijnaut in het rapport. “Hij beschikte ook zeker over de leiderschapskwaliteiten om met succes een criminele groep, een clan welhaast, te organiseren.” Van de Bruinsma-organisatie – die geleid werd door Bruinsma en compagnon Thea Moear – wordt gezegd dat het op zijn hoogtepunt bestond uit tweehonderd man personeel, onderverdeeld in verschillende divisies. Van Bruinsma wordt gezegd dat hij een groot praktisch organisatietalent had en bovendien begiftigd was met een grote dosis charisma. De combinatie met een zeer gewelddadig karakter zorgde voor een geboren misdaadtalent. Bruinsma’s succes bracht hem ook ten val. Zijn verlangen om de complete Amsterdamse onderwereld te beheersen, gecombineerd met ongecontroleerd drugsgebruik leidde tot zijn ondergang. Hij maakte steeds meer vijanden en ook binnen zijn eigen organisatie verloor hij vertrouwen. Amper 37 jaar oud werd hij geliquideerd voor het Hilton Hotel.

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Willem Holleeder > 1958 –

Willem Holleeder (1958) is betrokken bij alle grote conflicten in de onderwereld, zo stelt de Amsterdamse recherche. Zelf ontkent Holleeder (links op de foto) alle betrokkenheid, maar volgens insiders is hij de ongekroonde koning van de onderwereld. De Heineken-ontvoerder heeft nauwe banden met de Amsterdamse Hells Angels. Toen uitlekte dat president ‘Big Willem’ van de motorclub in opdracht van wijlen vastgoedbaron Willem Endstra een aanslag op hem pleegde, eiste Holleeder het vertrek van Big Willem. De Hells Angels lieten hun voorman inderdaad vallen, en dat tekent de macht van Holleeder. ‘De Neus’ (Holleeder heeft nogal een groot exemplaar) wordt gezien als sterke arm van de vorig jaar geliquideerde Endstra en hij wordt in verband gebracht met multi-ondernemer Erik de Vlieger. Holleeder was niet het brein achter de ontvoering van Heineken, dat was Cor van Hout (rechts op de foto. De leiderschapskwaliteiten van Van Hout waren wellicht meer ontwikkeld dan die van Holleeder, maar de Neus toont zich met zijn wijdvertakte netwerk een ware bruggenbouwer. En hij is in tegenstelling tot Van Hout, die in 2003 vermoord werd, tot nu ontsnapt aan liquidatie.