De recessie heeft Nederland steviger in zijn greep dan de landen om ons heen. Econoom Alfred Kleinknecht legt de oorzaak bij jarenlange loonmatiging. Het huidige kabinet gaat volgens hem opnieuw de fout in. Loonmatiging maakt lui.
Zelden kon het economisch beleid van een kabinet op zo veel hoon rekenen als afgelopen najaar. Over de volle breedte van het politieke spectrum maakten topeconomen korte metten met de draconische bezuinigingen, de overijverige aanpak van het overheidstekort en de schrale budgetten voor onderwijs en wetenschap. Waar bleef het geld voor het noodlijdende onderwijs? Hoe zat het met de beloofde investeringen in de kenniseconomie? De bevriezing van de cao-lonen kon op meer sympathie rekenen, al was het maar omdat het de export ten goede zal komen. Een van de bekendste opponenten van loonmatiging, de Delfste hoogleraar Alfred Kleinknecht, is er minder over te spreken. De van oorsprong Duitse econoom lanceerde in 1994 een bijzondere theorie. Loonmatiging mag op korte termijn goed zijn voor de werkgelegenheid, op langere termijn is polderiaanse zuinigheid schadelijk voor de groei van de arbeidsproductiviteit. Ook halen lage lonen het innovatieve niveau van de Nederlandse economie naar beneden. Het maakt ondernemers lui. Dankzij de loonmatiging sinds het eerste kabinet-Lubbers is de technologische voorsprong van de Nederlandse economie structureel uitgehold, betoogt Kleinknecht. Erger nog: de huidige generatie Haagse beleids-makers is hard bezig dezelfde fouten te maken.
Hoe weet u zo zeker dat Nederland zijn positie als kennisland kwijtraakt?
“Vergeleken met de rest van Europa groeit bij Nederlandse bedrijven de toegevoegde waarde per gewerkt uur nog maar met de helft. Die lagere groeivoet zette al rond 1984 in. Als je vervolgens weet dat de totale toegevoegde waarde van de economie even snel stijgt als in de landen om ons heen, dan luidt de conclusie dat wij in Nederland steeds meer arbeidsuren nodig hebben om die groei voor elkaar te krijgen. Dat zegt iets over de sloomheid waarmee we hier met technologie omgaan.”
En op bedrijfsniveau?
“Vergeleken met het buitenland investeren Nederlandse bedrijven minder in arbeidsbesparende procestechnologieën. Ook zie je dat grote bedrijven een steeds groter deel van hun onderzoeksbudget in het buitenland besteden. Redenen die je hoort zijn het gebrek aan bèta’s maar ook het gebrek aan regionale kennisclusters. Vooral dat laatste is cruciaal. Kennisclusters zijn interessante vestigingsplaatsen met een kritische massa aan innovatieve bedrijven en kennisinstellingen. Neem het gebied rond Leuven, Cambridge of München. Bedrijven in die regio’s profiteren van allerlei spillover-effecten. In Nederland zie je een tegenovergestelde beweging: complete r&d-afdelingen verdwijnen naar het buitenland.”
Moeten we daar rouwig om zijn? Kennis is toch niets meer dan een product dat je tegen de laagste prijs in het buitenland kunt inkopen?
“Dat hoor ik wel vaker, vooral in Haagse kringen. We zijn een klein land, waarom zouden we zo veel kennis moeten ontwikkelen als we het kunnen importeren? Een fatale denkfout. Wat is namelijk het geval? Bedrijven die in het buitenland kennis willen oppakken, kunnen dat alleen als ze zelf ook research doen. Je moet als bedrijf onderzoekers in huis hebben, die onderkennen waar in de wereld het meest baanbrekende onderzoek van dit moment plaatsvindt. Doe je dat niet, dan verlies je als bedrijf het vermogen om kennis te absorberen.”
U wijt die terugval op kennisgebied aan twintig jaar loonmatiging. Die lonen waren de laatste jaren toch de pan uitgerezen?
“Wacht even. U doelt op de loongolf eind jaren negentig. Werkgevers moesten toen lonen betalen die boven de cao-afspraken lagen, vanwege de krapte op de arbeidsmarkt. Maar hoe was die krapte ontstaan? Door jarenlange loonmatiging. Daarmee creëer je een arbeidsintensief en laagproductief groeipatroon. Je houdt banen in stand die door efficiëntere productieprocessen overbodig zouden zijn geworden. Sinds 1982 zijn de cao-lonen elk jaar langzamer gestegen dan in het omringende buitenland. Goed voor de export, dachten beleidsmakers toen. Maar we zitten nu met de gebakken peren. Het model bijt zichzelf in de staart.”
Als de lonen langzaam stijgen, hebben ondernemers toch geld over om te investeren in onderzoek en nieuwe kapitaalgoederen?
“Als dat zo was, dan zou de investeringsquote in de landen om ons heen, waar geen sprake is van loonmatiging, een stuk onder het Nederlandse niveau moeten liggen. En dat is niet zo. Sla de laatste cijfers er maar op na. Omgekeerd zijn Nederlandse ondernemingen zeker niet meer gaan investeren dan hun buitenlandse tegenhangers. Uit onze metingen blijkt dat de gemiddelde leeftijd van de kapitaalgoederenvoorraad in Nederland is gestegen van elf naar veertien jaar. Ondernemers hielden de afgelopen twintig jaar oudere jaargangen van hun machines langer aan omdat arbeid goedkoper was dan bij de concurrent in het buitenland.”
Hoe werkt dat mechanisme?
“Je staat als ondernemer voor de keus: koop ik een dure robot, of laat ik het proceswerk semi-automatisch doen. Loonmatiging leidt ertoe dat die oude machine langer winstgevend is, ook al is deze minder productief dan een nieuwere versie. De Nederlander zal de oude machine nog een tijdje aanhouden. Een Franse ondernemer, die elk jaar een agressieve looneis van de vakbonden voor zijn kiezen krijgt, zal eerder geneigd zijn te bezuinigen op arbeid en die robot in huis te halen. De arbeidsproductiviteitsgroei ligt daar dan ook veel hoger dan bij ons.”
Dat kost wel banen. Loonmatiging heeft het prettige bijeffect dat het werk oplevert.
“Ja, dat beroemde Nederlandse werkgelegenheidswonder. Maar dat ging weer ten koste van de arbeidsproductiviteitsgroei. Die ontwikkeling is op langere termijn veel schadelijker voor je economie. Voor het werkloosheidsprobleem kun je alternatieve oplossingen bedenken. Arbeidsduurverkorting bijvoorbeeld. Als je werkloosheid sociaal onacceptabel vindt, kun je besluiten het resterende werk over meer schouders te verdelen. Dat is slimmer dan het tempo van arbeidsbesparende technologische vernieuwing omlaag te brengen, zoals het huidige kabinet doet. Ze kiezen eerder voor werkgelegenheid dan voor slimmere procesmethoden of investeringen in technologie. Je kunt Nederland vergelijken met het domme jongetje in de klas dat extra veel uren moet werken om de rest bij te benen. We zijn liever dom en vlijtig dan slim en lui.”
Uw ideeën vinden geen gehoor bij Balkenende. Die kwam dit najaar met een loonstop.
“Loonmatiging zit heel diep ingebed in de Nederlandse politiek. Den Haag is duidelijk geïnspireerd door het neoklassieke denken: de economie komt vanzelf weer in evenwicht. Stimulering van de koopkracht, in Amerika een belangrijk speerpunt van George Bush, doet er in die gedachtegang niet toe. Eigenlijk zijn we weer terug in de jaren dertig. Balkenende zou zichzelf gevleid voelen als hij hoorde dat ik hem met Colijn vergeleek, maar ik bedoel dat niet positief. Colijn heeft met zijn bezuinigingsbeleid Nederland dieper de recessie ingejaagd dan nodig was. Met het beleid van loonmatiging en schuldaflossing doet Balkenende hetzelfde.”
We willen toekomstige generaties toch niet opzadelen met een torenhoge staatsschuld?
“Dat roept Balkenende wel, maar het is een onzinnig argument. Onze kinderen moeten niet zeuren. Ze erven gratis en voor niets onze infrastructuur. Straten, bruggen, de Oosterscheldedam. Als je van je vader een hypotheekschuld erft, ga je toch ook niet zeuren als de hoogte van die schuld onder de waarde van het huis ligt? Hetzelfde geldt voor de staatsschuld. Het is niet de absolute hoogte van de schuld die zorgen baart, maar de schuld als percentage van het nationaal inkomen. En dat aandeel is de laatste jaren juist behoorlijk gedaald. Er valt goed te leven met een relatief kleine staatsschuld. Balkenende ziet dat anders, die wil het begrotingstekort via bezuinigingen volledig wegwerken. Afgezien van Ceauçescu heeft geen enkele Europese leider toen of nu dat ooit durven ambiëren.”
Welk advies heeft u voor Balkenende en Zalm?
“We hebben het punt bereikt dat we nog één keer het stimuleringsbeleid van Keynes van stal moeten halen. In de jaren tachtig is zijn theorie uit de gratie geraakt, maar de situatie is nu zo uitzonderlijk, dat de tijd rijp is voor rehabilitatie. Drie jaar geleden zagen we een historische beurskrach. Het Nederlandse aandelenkapitaal verloor 60 procent van zijn waarde. Bedrijven hebben overnames gedaan die achteraf twee keer te duur bleken. Ondernemers, overheid en consumenten houden de hand op de knip. Er wordt gespaard en gesaneerd. Dat zijn signalen dat een klassieke keynesiaanse onderbestedingcrisis op de loer ligt. Er moet meer geld naar het onderwijs. Als je de OESO-rapporten erop naslaat zou je, wil je meedoen in de subtop van rijke landen, het OC&W-budget met 3 tot 5 miljard euro netto moeten verhogen. Ook ben ik er voorstander van om de bestedingen aan r&d in het bedrijfsleven krachtiger te stimuleren, door direct subsidiëren bijvoorbeeld.”
Den Haag ziet meer in het benoemen van nationale speerpunten. Het geld moet naar die sectoren waar we goed in zijn.
“De ervaring leert dat picking winners als beleidsvorm niet optimaal werkt. Het gevaar is dat het geld naar de gevestigde orde stroomt. Bedrijven die het beste in Den Haag kunnen lobbyen, komen het meest aan hun trekken. En dat zijn niet altijd de best geleide bedrijven. Kleinere hightechbedrijven met een goed groeipotentieel vissen al gauw achter het net.”