In de bouwsector vallen rake klappen, vooral bij kleine en middelgrote bedrijven. Natuurlijk: het economische tij zit niet mee, maar de sector heeft ook veel leed aan zichzelf te wijten. Een saneringsronde zou wel eens verfrissend uit kunnen pakken.
De bouwvakvakantie zit er al weer een paar weken op. Maar het is nog maar de vraag hoeveel zongebruinde steigerwerkers en betonstorters bij terugkomst aan de slag kunnen. Het gaat slecht met de Nederlandse bouwsector, slechter zelfs dan enkele maanden geleden nog werd aangenomen. De gebruikelijke omzetpiek in het voorjaar is dit jaar uitgebleven en de kans op een inhaalslag in het najaar is klein. De nieuwste cijfers spreken boekdelen. Adviesbureau Graydon telde in de eerste helft van dit jaar 408 faillissementen in de bouwnijverheid, een stijging van 58 procent vergeleken met dezelfde periode in 2002. En het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) voorspelt dat de komende twee jaar 50.000 banen in de bouw- en metaalsector zullen verdwijnen. De orderportefeuille van de bouwbedrijven is nog redelijk goed gevuld, maar resultaten zijn in deze sector traditioneel laatcyclisch: orders lopen langere tijd door. Als die aflopen, zal het aantal faillissementen verder stijgen. “Wij verwachten nog klappen dit jaar,” bevestigt Paul Wouters van branchevereniging AVBB. Nu het economisch minder gaat, lijkt het niet meer dan logisch dat ook de bouw de tering naar de nering moet zetten. Er wordt eenvoudigweg minder gebouwd. De vraag naar kantoorruimte en utiliteitsgebouwen (scholen, overheidsgebouwen) is gekrompen. Verder heeft de overheid, de grootste opdrachtgever voor de bouwsector, een aantal belangrijke infrastructurele projecten op de lange baan geschoven. De vernieuwing van de A7 bijvoorbeeld. Ook zijn er minder rotondes en nieuwe kruispunten besteld. Ach, de bouw is niet de enige sector waar het slecht gaat, zou je denken. Als straks de economie aantrekt, komen die orders vanzelf wel weer binnen.
Stapelen
Toch is hier meer aan de hand dan een conjuncturele rimpeling. De bouwsector staat volgens marktkenners aan de vooravond van een ingrijpende saneringsronde. De parlementaire enquête naar illegale prijsafspraken heeft de onderlinge concurrentie aangescherpt in een markt waar voorheen sprake was van onderhandse werkverdeling. Hoofdaannemers spelen onderaannemers en leveranciers tegen elkaar uit, prijzen en winstmarges staan onder druk. Vooral de traditionele bouw, het ‘stapelen van stenen,’ is een vechtmarkt geworden. De gemiddelde winstmarge viel terug van 4,2 procent in 2000 naar een magere 3 procent nu. En velen zitten daar zelfs nog onder. “Het gaat er hard aan toe,” erkent Herman Hazewinkel, bestuursvoorzitter van Koninklijke Volker Wessels Stevin. “Ik zie aannemers nu zelfs aanbiedingen onder de kostprijs doen. Dat houden er niet veel vol.” Zeker niet zonder financiële reserves. Veel bouwbedrijven zijn arbeidsintensieve ondernemingen met een beperkt eigen vermogen. Ook in goede tijden waren de marges zo minimaal, dat onvoldoende vet op de botten is gekweekt om de magere tijden uit te zingen. Het AVBB verwacht dat in de nasleep van de enquête ook de concurrentie in de gww (grond-, weg- en waterbouw) zal toenemen. Aan de bovenkant van de markt is tegelijkertijd sprake van consolidatie. Grotere bedrijven wapenen zich tegen lage marges door verbreding (fusies en overnames) en geografische spreiding. Zo nam Volker Wessels in Engeland Jack Crowley over, een lokaal onderhoudsbedrijf van wegen. En als het aan bestuursvoorzitter Hazewinkel ligt, is zijn onderneming straks een Europese speler op het gebied van spoorwegonderhoud. De meeste bouwbedrijven zijn te klein om te verbreden of de grens over te gaan. Voor hen is een groter onderscheidend vermogen de enige weg om zonder kleerscheuren uit de ontstane vechtsituatie te komen. “Middelgrote en kleine bedrijven zullen zich meer moeten specialiseren,” voorspelt Ton Nelissen, voorzitter van ondernemersorganisatie BouwNed. “Daarmee kunnen ze zich meer van elkaar onderscheiden en gaan de marges en de kwaliteit van het geleverde werk omhoog.”
Uitzichtloos
Een saneringsronde zou een mooie gelegenheid kunnen zijn om definitief af te rekenen met een andere sectorale zwakte: het typische Nederlandse aanbestedingsmodel. Ofwel: de starre manier waarop vraag en aanbod bij elkaar komen. In tegenstelling tot de landen om ons heen worden in Nederland de kosten van een bouwopdracht vooraf volledig gekwantificeerd. Een bouwopdracht is dichtgetimmerd met doorgerekende risicoprofielen en contractprijzen. Opdrachtgevers contracteren de laagste raming en tussentijdse prijsveranderingen zijn nauwelijks mogelijk. Gevolg: kostenoverschrijdingen zetten een kettingreactie in werking van tegenvallende rendementen voor bouwers en onderaannemers, en soms zelfs kwalitatief mindere bouwwerken. TNO Bouw berekende eind vorig jaar dat de efficiëntieverliezen in de bouw tenminste 20 procent van de totale omzet (45 miljard euro) bedragen. De overheid (als grootste opdrachtgever) en de grotere bouwers zien dit aanbestedingssysteem dan ook liever gaan dan komen. Het grote voorbeeld voor de Nederlandse markt is Engeland. Daar was eind jaren negentig sprake van een uitzichtloze vechtsituatie tussen aannemers en opdrachtgevers. Een minister nam uiteindelijk het initiatief voor een ingrijpende hervorming met het plan Rethinking Construction. Dankzij nieuwe, duurzamere samenwerkingsvormen ging de prijs- kwaliteitsverhouding uiteindelijk omhoog. Ook in Duitsland, waar de sector nu al zeven jaar lang gebukt gaat onder de economische malaise, komen opdrachtgevers en bouwers tot de conclusie dat een vechtmarkt geen winnaars kent. Duitse opdrachtgevers doen liever zaken met bouwbedrijven die betrouwbaar en financieel gezond zijn. Daar sluiten ze langlopende contracten mee af, ook al betalen ze dan wat meer. Dezelfde trend steekt in Nederland de kop op. “Wij werken in sommige sectoren nu al met vaste aannemers,” laat Hazewinkel weten. “We shoppen niet meer rond. We zoeken partijen die afspraken nakomen en kunnen werken met onze systemen.” Ook richt Volker Wessels zich met succes op langlopende en duurzame projecten, die al gauw een hoger rendement opleveren. Zo wordt in Maarssen een voormalig bedrijventerrein van DSM omgetoverd tot een woonwijk. Volker Wessels vervult daar tegelijkertijd de rol van grondeigenaar, bodemsaneerder, hoofdaannemer en opdrachtgever. Het levert langdurige werkgelegenheid op, ook voor kleinere onderaannemers. “Waarom kan dit niet vaker?” vraagt Hazewinkel zich openlijk af. “In de oude situatie zou elk deelproject apart worden aanbesteed, steeds tegen de laagste prijs. Eerst het saneren van het terrein, dan de bouwopdracht voor de woonwijk. Het levert misschien een prijsvoordeel op, maar een langdurig contract heeft voordelen voor alle partijen.” Kan een taskforce naar Engels voorbeeld dit proces niet versnellen? De overheid weigert tot nu toe het voortouw te nemen voor hervorming. “Er worden genoeg initiatieven ontplooid door de branche zelf,” zegt Nelissen. “We komen er ook wel. Alleen gaat het allemaal niet zo snel in Nederland. De bouw is een hele traditionele sector.”