Winkelmand

Geen producten in de winkelwagen.

Academische misvorming

Programma’s en subsidies voor academische starters zijn er genoeg. Maar de ondernemerscultuur ontbreekt op de Nederlandse universiteiten. “Op de universiteit is ondernemen een negatieve optie, dat doe als je verder niets weet.”

Tweehonderdduizend euro hebben Sander Paalvast en Casper van Oosten nodig. Dan kunnen de twee aspirant-ondernemers een prototype maken van hun touchscreen waaruit echte knoppen oprijzen. Probleem: Paalvast en Van Oosten hebben als respectievelijk net afgestudeerd en nog studerend techneut aan de TU Delft geen cent te makken. “We zitten in een vicieuze cirkel. We hebben geld nodig voor een prototype, maar zonder prototype kunnen we investeerders niet interesseren.”
Paalvast en Van Oosten zijn witte raven: academici die iets voor zichzelf willen beginnen. Het is de vraag of In2itive, zoals hun bedrijfje heet, het gaat redden. Er zijn forse obstakels te overwinnen, zo blijkt tijdens een bijeenkomst van academische starters die meelopen in het ondernemerstraject van de TU Delft: ‘Turning technology into business’. Een goed idee en een aardig businessplan zijn lang niet voldoende, hebben ze ontdekt. Er moet geld op tafel komen. Gastdocent Brian Joseph kent het probleem. Hij is oud-TUD’er en oprichter en directeur van het softwarebedrijf ConnecTUX. Daarnaast helpt hij academische starters op de TU Delft. “We proberen studenten in dit programma zoveel mogelijk in aanraking te brengen met het ondernemerschap. We laten succesvolle ondernemers spreken, zorgen voor topadviseurs op juridisch en financieel terrein en op gebied van octrooien, proberen contacten tot stand te brengen met investeerders. Maar uiteindelijk gaat het erom of je een echte ondernemer bent, of je wilt winnen. En dat staat haaks op de mentaliteit die op universiteiten heerst.” Ondernemen en universitair onderwijs bijten elkaar. Volgens recent onderzoek van het ministerie van Economische Zaken leveren dertien Nederlandse universiteiten jaarlijks negenentachtig spin-offbedrijfjes op. Ofwel: één eigen zaak op elke tweeduizend studenten. De cijfers kunnen ‘enkele tientallen procenten’ rooskleuriger zijn, aldus EZ, maar het blijft een marginale bezigheid. Bij de universitair medewerkers is de score iets florissanter: bijna twee bedrijven per jaar per duizend medewerkers. Maar ten opzichte van het buitenland blijft Nederland achter, zeker vergeleken met landen als Groot-Brittannië en de VS.

Klimaat

De ontwikkelingen op de TU Delft zijn tekenend voor de veranderingen die in het Nederlandse universitaire klimaat plaatsvinden. Langzaam, heel langzaam krijgen universiteiten aandacht voor het feit dat je als academicus meer keuze hebt dan een carrière als universitair onderzoeker of een goedbetaalde baan bij een grote onderneming. Een vernieuwend idee of onderzoek kan ook de basis zijn van een succesvol bedrijf. Dus worden inmiddels op vrijwel alle universiteiten lessen ondernemerschap gegeven. Verrijzen bedrijfsverzamelgebouwen rond universiteiten. Zijn er financiële ondersteuningsprogramma’s voor ondernemende studenten en onderzoekers.Op de TU Delft heet het programma Techno-starters (niet te verwarren met het Techno-partner-programma van het ministerie van Economische Zaken). Wie de sprong naar het ondernemerschap wil wagen, kan een renteloze lening van 17.000 euro krijgen. Van dat geld moet een academicus – student of onderzoeker – één tot anderhalf jaar leven. De universiteit helpt verder met het aanbieden van faciliteiten, zoals het gratis gebruik van kostbare apparatuur. Verder kunnen de starters rekenen op goedkope huisvesting van hun bedrijfje en begeleiding bij hun eerste stappen op het ondernemerspad. Delft heeft ruim één miljoen euro beschikbaar voor het programma, dat momenteel zo’n vijftig bedrijfjes ondersteunt. Het geld wordt als renteloze lening uitgegeven, waardoor het programma alleen maar geld kost. Aandelen nemen in de starters past in Delft niet binnen het universitaire klimaat.
“We proberen de entrepreneurial spirit in Delft meer leven in te blazen,” zegt Gert Jan van den Berg, animator van het Technostarters-programma. Volgens Van den Berg is het zo slecht nog niet gesteld met het ondernemersklimaat op de TU Delft. Volgens eigen onderzoek zou Delft niet 10, maar 200 bedrijfjes per jaar genereren. Dat aantal wordt echter behoorlijk geflatteerd door het grote aantal eenpitters dat op basis van uurtje-factuurtje werkt. Niet bepaald de motoren van de kenniseconomie die Nederland voor ogen heeft. “Toch is de sfeer in Delft al heel anders dan vijf jaar geleden,” beweert Van den Berg. “Maar de ondernemingsactiviteiten van academici zijn nog te weinig zichtbaar in Delft. Terwijl dat juist belangrijk is als je de cultuur wilt veranderen.”

Praktische bezwaren

De behoudende cultuur op de Nederlandse universiteiten is de grootste rem op de ondernemingszin. Het universitaire onderwijs is vrijwel uitsluitend gericht op onderwijs en onderzoek, omdat dat nu eenmaal de wettelijk omschreven taak is. Waar Economische Zaken probeert zo veel mogelijk starters te stimuleren, heeft minister Van der Hoeven van onderwijs pas heel recent uitgesproken dat universiteiten hun geld ook mogen aanwenden voor het stimuleren van universitaire ondernemingen. Hoe en waarom moet nog worden uitgewerkt. En, zo heeft Van der Hoeven al aangegeven, er komt geen extra geld voor. De praktische bezwaren zijn talrijk. In Nederland is de universiteit eigenaar van patenten. Er is echter weinig financiële drive om daar ook iets mee te doen. De meeste universiteiten vinden investeren in startende bedrijfjes te riskant of te kostbaar. De angst voor een miskleun is groter dan de hoop op een financiële klapper, zoals de Universiteit Utrecht die maakte met de beursgang van biotechbedrijf Crucell, die de universiteit miljoenen euro’s opleverde. Slechts eenderde van de Nederlandse universiteiten heeft een actief participatiebeleid. Gevolg is dat met tachtig procent van de universitaire octrooien helemaal niets gebeurd.
Bij de meeste universiteiten is de aandacht voor ondernemen grotendeels windowdressing. De programma’s draaien op een klein groepje mensen, dikwijls zelfs maar één persoon. Ook bij de Universiteit Twente, die in academisch Nederland als lichtend voorbeeld geldt en die zichzelf als de ondernemende universiteit presenteert, blijkt de ondernemingszin niet zo diep geworteld als geafficheerd. Sinds studenten zelf een substantiële financiële bijdrage moeten leveren aan het TOP-startersprogramma, omdat de Europese subsidie is gestopt, ligt TOP vrijwel stil.
Staatssecretaris Van Gennip (Economische Zaken) zei eerder in dit blad de ondernemerscultuur in Nederland te missen. “Risico’s durven nemen. Kansen zien en grijpen. Studenten die ondernemend zijn. Universiteiten die met bedrijven samenwerken.” Haar gevleugelde uitdrukking voor deze vorm van intellectueel masturberen is ‘Dutch paradox’: dat de kennis die aan Nederlandse universiteiten wordt ontwikkeld, wordt veel te weinig in succesvolle producten en diensten omgezet.

Boterham

‘Toilet doorspoelen’ staat op een papiertje in het wc-blok van het bedrijfsverzamelgebouwtje op de campus van de TU Delft. Dat klanten en investeerders bij wc-bezoek niet graag op de uitwerpselen van hun zakelijke partners in spe stuitten, dát hebben de jonge ondernemers in ieder geval al goed begrepen. Zeven bedrijfjes zitten er in het wat verlopen pand aan de Rotterdamseweg. Variërend van heel groen tot al wat rijper. In de kelder sleutelden de Delftse studenten die vorig najaar met de NUNA II de zonneautorace World Solar Challenge in Australië wonnen. Op de begane grond zitten in een klein kamertje à 180 euro per maand vier nog studerende partners die elk 2000 euro hebben ingelegd om softwarebedrijfje DDinfo van de grond te krijgen. Als zich een adviseur van Syntens aandient, moeten de starters naarstig op zoek naar een schoon kopje voor de koffie. Aan de overkant van de gang zitten de jongens van Sunshower, vorig jaar winnaar van New Venture-prijs voor innovatieve vindingen.Het kantoor van Recycling Avenue toont al trekken van een volwassener bedrijf. Voor ondernemers Thomas Auping, Norbert Fraunholcz en Rudger de Keizer wordt 2004 het jaar van de waarheid. Dan moeten ze hun ‘Deltex Pro Jig’, een industriële machine die verschillende soorten plastics kan scheiden, zien te verkopen. Het patent van de ‘jig’ rust bij de TU Delft, die de licentie heeft uitgegeven aan een Duitse onderneming, die het apparaat bouwt. Recycling Avenue heeft het exclusieve verkooprecht. “We kunnen nooit het geld bij elkaar krijgen om zelf zo’n machine te bouwen,” zegt Thomas Auping. “Alleen al het prototype kost tonnen. We willen komend jaar twee, drie machines verkopen, en dan het geld investeren in nieuwe ontwikkelingen.” Auping (30) is zelf als ingenieur opgeleid in Delft, maar bij Recycling Avenue is hij in eerste plaats de commerciële man van het driemanschap dat de Vennootschap onder Firma vormt. In zijn vorige baan adviseerde hij jonge starters. Nu wilde hij zelf wel eens iets opzetten, en weer iets met zijn studie metaaltechnologie doen. “Ik heb Norbert, die hier als docent op de universiteit werkte, gebeld, of-ie nog een goed idee had. Norbert was ook toe aan iets nieuws, en durfde ook de stap te maken. Voorlopig leven we van de Technostartersregeling, maar het is natuurlijk wel de bedoeling dat we aan de ‘jig’ een goede boterham overhouden. Ik ben optimistisch. Recycling is een groeimarkt.” Recycling Avenue heeft niet alleen financieel profijt van de TU Delft. Het bedrijfje profiteert van het netwerk dat grondstoffenspecialist Norbert Fraunholcz in het recyclingwereldje heeft. Een reeds gebouwd eerste prototype staat op de oude faculteit van Fraunholcz in Delft als demonstratiemodel voor potentiële klanten. Auping: “Het is belangrijk dat je de TU Delft als strategische partner kunt opvoeren. Díe kent iedereen.” Thomas Auping is pas 30, studeerde in 1999 af, en stamt daarmee uit het pré-ondernemende tijdperk van de TU Delft. “Tijdens mijn studie werd helemaal geen aandacht besteed aan de mogelijkheid om een eigen bedrijf op te zetten. Toen ik afstudeerde lagen de banen in het bedrijfsleven bovendien voor het oprapen. Negentig procent van mijn jaargenoten is niet in de techniek terechtgekomen, maar in algemene academische functies. Dat betaalt beter dan technische functies. Voor jezelf beginnen, dat deed je allemaal niet. Te ingewikkeld, te veel regels, te risicovol.” De situatie is nog altijd niet veel beter. Niet in Delft, niet in de rest van Nederland. Universitaire studenten kunnen tegenwoordig overal vakken ondernemerschap volgen, maar dat is zelden onderdeel van het verplichte vakkenpakket. Alleen degene die al in ondernemerschap is geïnteresseerd, kiest ervoor. Ondernemen is niet langer een vies woord, maar echt getalenteerde wetenschappers richten zich bij voorkeur op het academisch onderzoek. Er zijn in Nederland weinig belangrijke wetenschappers die tevens geslaagd zijn als ondernemer, en als ze er zijn, profileren ze zich nauwelijks als voorbeeld. De kans dat een student tijdens een stage een echte ondernemer tegen het lijf loopt is nihil; stages zijn vrijwel uitsluitend bij grote ondernemingen. Berg patenten “Wat er op de universiteiten aan ondernemerschap gebeurt, is halfslachtig en amateuristisch,” is het harde oordeel van professor Guus Berkhout. “De sense of urgency om academici te stimuleren om ondernemer te worden ontbreekt. Er zit een knip tussen wetenschap en business. Techniek is doel in plaats van middel geworden. We bedrijven heel mooi wetenschappelijk onderzoek, maar met de resultaten doen we vervolgens niets. Een hele berg patenten ligt maar te liggen. Dat vind ik nog het ergste.” Hoogleraar innovatiemanagement Berkhout heeft recht van spreken. Hij is niet alleen succesvol wetenschapper, maar heeft ook als ondernemer zijn sporen verdiend. Vorig jaar werd het mede door hem opgerichte Jason Geosystems voor 100 miljoen euro verkocht aan maritiem ingenieursbureau Fugro. “Jason is een Delfts bedrijf met Delftse technologie, maar de universiteit Delft zat daar voor 0 procent in. Toen ik begon als hoogleraar was ondernemerschap niet ethisch. Commercieel benutten van wetenschappelijke kennis was oneigenlijk gebruik. Ik zie dat studenten tegenwoordig anders denken, daar ben ik enthousiast over. Maar ik betwijfel of hoogleraren nu veel meer ondernemingszin tentoonspreiden. Onze studenten worden nog altijd in een verkeerde traditie opgeleid. Ondernemen zit eenvoudig niet in het hart bij de Nederlandse universiteit.” Berkhout vindt dat de aandacht voor ondernemen op universiteiten veel dieper moet gaan ‘dan een programmaatje hier en daar’. Succesvolle technische ondernemers moeten worden binnengehaald als docent. Aandacht voor ondernemen moet verplicht onderdeel van het studieprogramma zijn. Studenten moeten gestimuleerd worden een businessplan te schrijven op basis van hun afstudeerwerk. “Dan wordt iedere student gedwongen na te denken over wat je met al die prachtige technologie in de samenleving kunt. Op die manier krijgt Nederland honderden, duizenden proposals die het stadium van ideetje zijn ontgroeid. Daar kun je mee aan de slag. Een ventureplan, een businessplan en als er dan financiers zijn, heb je een starter. Als de universiteit zelf participeert levert dat op termijn ook weer geld op. Jason Geosystems heeft dat laten zien.”
De aandacht voor ondernemen is versnipperd. Niet alleen op de universiteiten zelf, waar per vakgroep soms aparte programma’s draaien, ook op landelijk niveau. Het ministerie van Economische Zaken heeft een veelheid aan potjes, die samen zo’n 30 miljoen euro bevatten en die elke startende academicus al snel door de bomen het bos niet meer doen zien. Dat er met Technopartners één formule (met een jaarbudget van 25 miljoen euro) komt voor innovatieve starters is mooi, maar geld is niet de voornaamste reden dat er zo weinig academische starters zijn. Ze zijn, als ondernemer, gewoon niet goed genoeg. Daardoor ontstaat de rare situatie dat er voldoende geld is, hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek, maar amper goede plannen voor een onderneming. “Als ik zie wat voor afschuwelijke businessplannen wij soms onder ogen krijgen,” zegt Ben Lacor, directeur van investeringsnetwerk Nebib. “Dan merk je dat die programma’s op de universiteit verkeerd in elkaar zitten. Er lopen daar geen echte ondernemers, maar adviseurs, deskundigen, managers van grote bedrijven. Studenten moeten geïnspireerd worden door goede voorbeelden om zich heen, role-models. Die zouden universiteiten naarbinnen moeten sleuren en college laten geven.” De Nebib probeert voeling te houden met wat er op de Nederlandse universiteiten gebeurt, maar Lacor vindt de respons tegenvallen. “De professoren zijn heel druk bezig met hun eigen onderzoekjes. En dan vallen de technische universiteiten van Delft, Twente en Eindhoven in positieve zin op. Maar ook andere universiteiten zouden veel meer aan ondernemingszin moeten doen. Nederland heeft een diensteneconomie. De grote aantallen studenten zitten in de alfa-richtingen. Maar rechten- en economiestudenten weten helemaal van toeten noch blazen als het om ondernemen gaat.”

Dagelijks de nieuwsbrief van Management & Leiderschap ontvangen?



Door je in te schrijven ga je akkoord met de algemene en privacyvoorwaarden.

Hoop

Lacor is pessimistisch over de toekomst van de ondernemende universiteit. “Niet voor niets gebruiken selfmade ondernemers zelden titels. Een academische opleiding werkt eerder tegen je dan voor je. Het gaat niet om de kennis, maar om de persoon. Op de universiteit is ondernemen een negatieve optie, dat doe als je verder niets weet. Als we een keer een goede ondernemer van de universiteit krijgen, zeggen wij ‘die is de academische misvorming voorbij’.” De hoop is gevestigd op de studenten. Steeds vaker starten ze naast hun studie een bedrijfje. Als koerier, als organisator van feesten, een chauffeursservice. De huidige generatie studenten is ondernemender dan ooit, eerder ondanks dan dankzij hun opleiding. Sander Paalvast en Casper van Oosten zijn vertegenwoordigers van de nieuwe lichting, die helemaal niet per sé een goedbetaalde baan op universiteit of in een bedrijf ambieert. “Alleen als zelfstandig ondernemer kan ik dit plan uitwerken,” zegt Van Oosten. “Als ik bij de TU blijf, sta ik veel te ver van de markt. Als ik het bij een bedrijf als Philips doe, kom ik er niet aan toe, omdat de business units iets anders willen.” “Dit is toch veel spannender,” zegt collega-ondernemer Paalvast. “Een eigen idee, een eigen product, een eigen bedrijf. En in je eigen bedrijf ben je gelijk senior.”